Monthly Archives: november 2016

Voorlezen

Gezellig

Voorlezen is erg gezellig, zowel voor je kind als voor jezelf als ouder. Maar het is ook belangrijk voor de taalontwikkeling van je kind. Jonge kinderen leren veel van voorlezen. Ze leren nieuwe woorden en ook hoe een goede zin is opgebouwd. Door met je kind te praten over het boek wordt het gestimuleerd actief met taal aan de slag te gaan.

Wanneer het voorgelezen wordt, leert je kind goed luisteren en zich te concentreren. Voorlezen stimuleert bovendien de fantasie. Afhankelijk van het onderwerp van het boek leert het ook veel van de wereld om zich heen, waardoor het daar ook meer grip op krijgt.
In bijzondere situaties is het goed voor te lezen over een onderwerp waar je kind op dat moment erg mee bezig is door wat er in zijn omgeving gebeurt. Bijvoorbeeld met angst, dood, ziekenhuisopname etc. In zo’n situatie kan voorlezen je kind steun bieden en een goede manier zijn om daarover met hem of haar in gesprek te komen.
Het geeft je kind een gevoel van veiligheid. Kinderen komen tot rust tijdens het voorlezen. Als je dat op vaste tijden doet kan het ook bijdragen aan de regelmaat en vaste structuur in de loop van de dag. Bijvoorbeeld als je voorlezen tot een dagelijkse ritueel maakt voor het slapen gaan.

Tips voor het voorlezen.

  • Voorlezen kan op ieder moment van de dag. Neem de tijd en kies een rustige omgeving om voor te lezen.
  • Hoe lang er voorgelezen wordt, hangt vooral af van het kind. Je merkt al gauw wanneer de aandacht van je kind verslapt.
  • Bij jonge kinderen kun je het beste kiezen voor een kort verhaal, dat in één keer uitgelezen kan worden.
  • Bij heel jonge kinderen is het belangrijk aandacht te besteden aan de plaatjes in het boek. Laat die aan je kind zien, praat erover en vraag het de plaatjes te benoemen.
  • Kinderen zijn dol op herhaling, zodat het goed is een boek meerdere keren te lezen. Ze leren zo het verhaal beter begrijpen en te voorspellen wat er gaat gebeuren.
  • Mocht je kind niet al zelf met reacties op het verhaal komen, dan kun je het zélf vragen daarover stellen.
  • Voordat je gaat voorlezen, kun je eerst over het boek praten. Aan de kaft van het boek kan het kind vaak al raden waar het boek over zal gaan.
  • Voorlezen “met stemmetjes” kan heel leuk zijn voor een kind, maar maakt het voor de ouder wat lastiger.
  • Varieer in ieder geval tijdens het voorlezen je intonatie.
  • Het is belangrijk om tijdens het lezen goed contact te houden met je kind en steeds te kijken hoe het op het verhaal reageert. Zo kun je het verhaal spannender maken of juist minder eng.
  • Als je zelf een boek niet leuk vindt, kan je kind dat juist wél heel leuk vinden.
  • Lees rustig, duidelijk en niet te snel.

Zelfstandig werken

Eigenwaarde

Je kind vindt het prettig iets zélf te kunnen doen. Als je het vraagt: “Kun je al zelf je jas aantrekken?”  Zegt het volmondig: “Ja!!” Kun je al zelf eten? Kun je jezelf al aankleden? Kun je zelf je billetjes afvegen? Kun je zelf fietsen (met of zonder zijwieltjes)? Op al die vragen wil je kind het liefst met enige trots bevestigend kunnen antwoorden.
Het is zaak om je kind zo vroeg mogelijk het gevoel te geven dat het al iets zelf kan. Dat versterkt zijn of haar gevoel van eigenwaarde. Op school wordt hier heel veel mee gedaan!!

De kinderen moeten bijvoorbeeld zélf hun jassen aantrekken, ze moeten zichzelf voor en na de gymles uit- en aankleden. Stel je voor dat de juf alle 25 of 30 kinderen moet aankleden, jassen aantrekken, schoenen vastmaken, etc.? Dan is zij bijna alleen nog bezig met de kleding van de kinderen.  Een kleuterjuf heeft beslist nog veel meer te doen…..! Natuurlijk wordt een enkel kind, dat het echt nog niet, kan geholpen.

Zelfstandig werken

Om de zelfstandigheid van de kinderen tijdens de werkles te bevorderen, wordt van hen verlangd dat ze telkens een paar minuten zelfstandig werken. Zonder voortdurende begeleiding en ondersteuning van de leerkracht dus. Daardoor moeten ze proberen de problemen die ze tegenkomen tijdens het spelen en werken, zelfstandig of met hulp van een klasgenootje op te lossen.

Heel belangrijk is dat de kinderen verantwoordelijkheid leren dragen voor activiteiten. Dat zij bijvoorbeeld keuzes maken, zelf initiatieven nemen, planmatig werken, taken onder elkaar verdelen en afspraken maken.
Het zelfstandig werken wordt in de klas aangeduid met bijvoorbeeld een stoplicht (is per school verschillend). Staat het stoplicht op oranje, dan wordt van de kinderen verwacht dat ze een paar minuten zelfstandig werken. Zo kan het kind tijdens het werken zelf bedenken wat het nodig heeft als het bijvoorbeeld gaat knippen en plakken. Voor de kinderen van groep 1 legt de juf nog alles klaar, maar de kinderen van groep 2 krijgen de opdracht zelf de materialen te verzamelen. De juf zit er ook niet meer de hele tijd bij. Ze zegt alleen wat er gedaan moet worden.

Zo leren de kinderen zélf keuzes te maken, oplossingen te bedenken en zo nodig hulp in te schakelen. Daardoor ontwikkelen zij een goede werkhouding en motivatie en ontdekken hun eigen mogelijkheden. Alle vorderingen worden door de leerkracht bijgehouden.

Zelfstandig maken

Het bevorderen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van je kind is niet alleen gunstig voor zijn of haar hele ontwikkeling. De leerkracht krijgt daardoor ook meer tijd beschikbaar om extra ondersteuning te bieden aan kinderen die dat nodig hebben. Bovendien kan ze de kinderen observeren tijdens hun spel.

Het spreekt voor zich dat zo’n speel-werkles door de juf of meester goed georganiseerd moet worden. Daarbij spelen duidelijke regels en afspraken een belangrijke rol! De kinderen moeten zelfstandig het materiaal uit de kast halen en daarna de activiteit zelfstandig uitvoeren en afronden. Na afloop moeten zij zelf de gebruikte materialen opruimen, voordat ze iets anders mogen gaan doen. Staat het stoplicht op groen, dan mogen ze de juf weer “storen” om iets te vragen of hun werkje te laten nakijken.

Na afloop van de speel-werkles wordt alles nog even nabesproken in de kring. Wat ging er goed? Wat nog niet goed? Welke problemen kwamen de kinderen tegen? Zijn die gemakkelijk of juist lastig op te lossen? Ging de samenwerking goed? Waren er kinderen storend bezig? etc. Hoe kan het een volgende keer beter? Het geeft de kinderen een gevoel van voldoening als zij merken dat ze zelf, of gezamenlijk de problemen kunnen oplossen en de taken kunnen uitvoeren zonder hulp van de leerkracht. Ze leren zichzelf en elkaar te corrigeren. Daarom zijn goede regels en afspraken zo belangrijk, zoals ook eerder aangegeven.

Het zelfstandig werken kan niet van de ene dag op de andere ingevoerd worden, maar is een geleidelijk proces, van telkens ongeveer 10 tot 20 minuten per dag, verdeeld over het hele schooljaar. Scholen die het hiervoor beschreven systeem met het stoplicht gebruiken beginnen bij de kleutergroepen en gaan daarmee door in de hogere groepen.
De kleur rood wordt pas vanaf groep 3 gebruikt. Dan moeten de kinderen heel alleen en met de monden dicht gaan werken. Voor kleuters is dat nog te moeilijk.

Voor de eerste stappen naar school

Rijp voor de basisschool

Het is een klein wonder dat kinderen zich in hun eerste levensjaren al zo enorm ontwikkelen. Maar hoe wordt je kind rijp voor de basisschool? Naarmate kinderen van 3 jaar al meer vaardigheden beheersen, worden de eerste stappen naar de basisschool gemakkelijker. Lees de volgende tips om die vaardigheden te leren.

Taal en luisteren 

  • Zorg ervoor dat je kind niet wordt afgeleid als je met hem of haar praat. Kijk elkaar daarom aan.
  • Laat je kind aandachtig luisteren naar verhalen. Zorg voor een rustige vertel- of voorleesomgeving.
    (Zet zo nodig de radio of TV zachter of helemaal uit).
  • Speel leuke spelletjes om je kind te leren luisteren. “Pak eens een boek”, “zoek je rode autootje”
  • Doe samen een eenvoudig memory spel en laat je kind vertellen wat het zoekt.
  • Ondertussen vergroot je de woordenschat van je kind. Eventuele lastige woorden kun je even uitleggen.
  • Leer je kind dat het ook weleens moet wachten. Bijvoorbeeld als jij met iemand anders praat.

Zintuigen

  • Leer je kind alvast de namen van de belangrijkste kleuren.
  • Ga samen puzzelen en laat je kind ook af en toe zelf puzzelen.
  • Leer je kind het verschil tussen groot en klein.
  • Laat je kind dingen van dezelfde kleur bij elkaar leggen.
  • Leer het ook al een beetje namen van vormen (rond, vierkant, driehoek)
  • Laat zien hoe je een bladzijde van een boek omslaat.

Visuele vaardigheden

  • Bekijk de plaatjes in een boek en vraag hoe die heten.
  • Laat je kind eens iets natekenen. Bijvoorbeeld een rondje of een kruis.
  • Probeer eens uit of je kind met één oog bedekt iets kleins kan oppakken.
  • Laat je kind plaatjes inkleuren en/of tekenen.
  • Een spelletje ballen: een rollende bal op het juiste moment oppakken.
  • Ziet je kind verschillen tussen dingen (bijvoorbeeld een appel en een peer)

Het denken

  • Als je kind veel vragen stelt is dat prima. Geef daarom zoveel mogelijk gewoon antwoord.
  • Verbeter het geheugen van je kind. Kan het nog dingen herinneren uit eerdere ervaringen?
  • Kan je kind zijn/haar eigen naam (en achternaam) noemen?
  • Kent je kind zijn/haar eigen geslacht?
  • Leg eenvoudige dingen aan je kind uit. Wat je wilt en ook waarom je dat wilt. Bijvoorbeeld “ik wil dat je je poppenwagen opruimt. Die staat in de weg. Zo kan er niemand langs.”
  • Maak op z’n tijd eens een grapje. Snapt je kind dat of moet het er nog over nadenken?
  • Noem eens getallen en tel voorwerpen bij allerlei activiteiten, zoals boodschappen doen, eten, aankleden.
  • Praat met je kind over voorvallen en ervaringen, zodat het een gebeurtenis kan navertellen. “Weet je nog toen je moest huilen…?”
  • Stel vragen als “wat als…” of “hoe…”. Zo help je je kind te leren nadenken over vragen. “Wat als je nou niet op de schommel kan?” Of “Hoe weet je dat eigenlijk?”

Spel

Buiten: om de spieren te oefenen

  • Geef de mogelijkheid om te rennen.
  • Laat je kind veel oefenen met een (loop)fietsje.
  • Laat je kind spelen met zand en water.

Binnen: sociaal, maar ook zelf bezig kunnen zijn

  • Laat je kind zelf vormgeven aan het tekenen, knutselen, verven.
  • Laat je kind experimenteren met blokken, vormpjes.
  • Het spelen met poppen of knuffelbeesten is een goede oefening voor het latere rollenspel.
  • Eenvoudige gezelschapsspelletjes leren je kind om zich te richten naar anderen en rekening met hen te houden.

Emotie

Sommige kinderen vinden het moeilijk om van de ouders gescheiden te worden. Maar ook dat moeten ze leren.

  • Laat eens een keer een goede bekende thuis oppassen als je bijvoorbeeld een avondje uit gaat.
  • Laat je kind eens uit logeren gaan bij bijvoorbeeld opa en oma. Het is dan in een vertrouwde omgeving, maar nu eens zonder de ouders.
  • Voor je kind wordt de stap naar de peuterspeelzaal of basisschool al een stuk gemakkelijker als het merkt dat andere volwassenen voor hem/haar kunnen zorgen.
  • Nodig af en toe eens andere kinderen uit om te komen spelen, maar laat je kind ook bij een ander spelen.
  • Soms heeft je kind een humeurige periode. Ga hier rustig mee om, blijf positief en moedig het aan om iets leuks te doen.
  • Praat vrijblijvend met je kind over wat het heeft meegemaakt. Door vragen te stellen kun je meestal goed achterhalen wat je graag weten wilt.
  • Zorg voor rust en regelmaat in het leven van je kind. Dat kan onder andere door het bieden van voldoende vermaak, voldoende aandacht, op tijd eten en drinken en een goede slaapgewoonte.

Groep 0 t/m 2

Niet altijd naar groep 1

Als je kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt mag het naar de basisschool. Of het meteen in groep 1 komt of eerst een tijdje in groep 0 hangt af van de periode waarin het verjaart. Maar, ook als het in groep 1 mag starten wordt straks gekeken of het toe is aan de stap naar groep 2.

Groep 0

Wordt je kind in de maanden januari t/m juni 4 jaar, dan start het eigenlijk in groep 0 (hoewel iedereen groep 1 zegt). In de periode tot de zomervakantie kan het nog lekker wennen, experimenteren, nieuwe indrukken opdoen etc. Na de zomervakantie gaat het naar groep 1. Kinderen, die in de zomervakantie t/m september 4 jaar worden, komen direct in groep 1. Kinderen, die v.a. augustus t/m juli in groep 1 hebben gezeten, gaan na de grote vakantie naar groep 2.

Nog even doorgroeien

Wanneer je kind 4 jaar wordt in de herfstmaanden (okt t/m dec) komt het ook direct in groep 1. Deze kinderen worden “herfstkinderen” genoemd. Het is maar de vraag of zij het volgend schooljaar direct kunnen doorstromen naar groep 2. Dat hangt namelijk sterk af van hoe het kind zich ontwikkelt. Daarbij wordt gekeken of het sociaal emotioneel aan de stap naar groep 2 toe is, maar ook of de andere ontwikkelingsgebieden voldoende zijn. Taal en rekenen bijvoorbeeld, maar ook de motorische vaardigheden en de mate van zelfstandigheid. Is dat niet het geval, dan blijft het nog een jaartje in groep 1, waar het rustig kan doorgroeien in zijn/haar ontwikkeling. In dat geval is het goed om het kind in z’n waarde te laten en niet onder druk te zetten om toch maar naar groep 2 te kunnen. Dat werkt juist averechts en maakt de kans groot dat het kind voortaan met tegenzin naar school gaat.

(Zie ook herfstkinderen)

Kringactiviteiten

Samen luisteren, praten, spelen

Tijdens een schooldag zitten de kinderen regelmatig in een kring, samen met de leerkracht. Zij luisteren, praten, doen spelletjes, denken na, krijgen en geven aandacht etc. Kringactiviteiten zijn een vast onderdeel van iedere schooldag in de kleutergroep. De manier waarop ze worden ingevuld kan per school en zelfs per juf of meester verschillen.

Op de meeste scholen wordt begonnen in de kring. De dag wordt geopend met een liedje. Iedereen wordt weer welkom geheten in de klas. Soms begroeten de kinderen elkaar door een hand te geven en elkaar goede morgen te wensen.
Dan wordt vaak iedere dag hetzelfde ritueel gedaan: Welke dag is het vandaag? Wie weet welke datum het is en welke maand? Wat voor weer is het? Voor de meeste onderwerpen is er wel een liedje, zoals een dagen-van-de-weekliedje” of een “weerliedje”.

Allerlei doeleinden

Waarom is de kring zo belangrijk? Daarvoor zijn allerlei praktische redenen:

  • Voor de taalontwikkeling wordt een verhaal verteld of voorgelezen. De kinderen leren om te luisteren, om te concentreren, om te denken (als de juf vragen stelt over het verhaaltje), om hun fantasie te stimuleren. Ze leren ook om naar elkaar te luisteren.
  • Om begrippen te oefenen krijgen de kinderen eenvoudige opdrachten. “steek je handen in de lucht”, “ga eens op je stoel staan, ga eens naast, achter of voor een kind staan” etc.
  • Om kleuren te oefenen worden spelletjes gedaan, zoals “Ik zie, ik zie”……iets roods.
    Kinderen zoeken in de klas iets roods en zetten dat dan in het midden van de kring.
  • Om het geheugen te trainen met behulp van geheugenspelletjes. Daarbij worden bijvoorbeeld voorwerpen op een tafel gelegd in het midden van de kring. Nadat de kinderen goed gekeken hebben, gaat er een doek over. “Wie kan opnoemen wat er onder het doek ligt?” Of telkens een voorwerp weghalen: “Wat is er weg?”
  • Om de waarneming te testen zijn er spelletjes zoals “Ik zie, ik zie”, iets vierkant, iets ronds, etc.
  • Om tijdsbesef bij te brengen  wordt een tijdwijzer gebruikt en wordt aan de kinderen gevraagd “Welke dag is het? “Is het nu morgen of middag?” “Wat doe je ‘s avonds?” “Over hoeveel nachtjes slapen is het feest?” “Noem eens de dagen van de week op” of “Welk seizoen is het nu?”
  • Voor een beetje inzicht in rekenen worden o.a. rekenspelletjes gedaan. Bijvoorbeeld: “Er liggen 4 kastanjes op de tafel, ik haal er eentje weg. Hoeveel liggen er nu nog?” Of “Ik doe er 2 bij hoeveel liggen er dan?”

Aan het einde van de schooldag zitten de kinderen weer in de kring en wordt soms geëvalueerd:

– Wat vond je fijn vandaag en waarom?
– Wat ging er mis en waardoor? Hoe kan het de volgende keer anders?
– Wat heb je vandaag geleerd?
– Wat vond je moeilijk?
– Wat vond je gemakkelijk?
Dan wordt afscheid genomen met een liedje en wenst iedereen elkaar een fijne thuiskomst toe.

Iedere leerkracht pakt kringactiviteiten wel een beetje anders aan, zodat ik heb volstaan met een aantal praktische voorbeelden. Juist dit soort activiteiten doen een groot beroep op de ervaring en het improvisatievermogen van de leerkracht.

Afscheid nemen

Houd het kort

Sommige kinderen kunnen maar moeilijk afscheid nemen van de ouder die hen naar school brengt. Ook voor ouders is het soms niet gemakkelijk hiermee om te gaan. Het beste is, om het kind op het stoeltje te zetten, één kusje te geven en dan weg te gaan. De leerkracht vangt het kind wel op. En meestal gaat het huilen over zodra de ouder uit het zicht is.

  • Bereid je kind thuis al voor: “ik geef je straks één kusje en dan ga ik echt weg.” Dat is voor je kind in het begin misschien nog even moeilijk, maar je zult merken dat het eventuele verdriet snel overgaat.
  • Herhaal dagelijks dit ritueel, tot je vanzelf merkt dat het niet meer nodig is.
  • Ga altijd op tijd naar school. Het is gemakkelijker afscheid nemen als de klas nog niet vol is.

Soorten basisscholen

Kies met zorg

Afhankelijk van de regio waar je woont is het mogelijk voor je kinderen een school te kiezen, die zoveel mogelijk aansluit bij jouw levensbeschouwing of andere voorkeuren.

Verreweg de meeste ouders kiezen voor hun kinderen een school in of dichtbij de wijk waar ze wonen. Eventueel kiezen ze dan een school die aansluit bij hun religie of andere levensbeschouwing. Vaak bestaat daarnaast de mogelijkheid te kiezen voor verschillende onderwijskundige richtingen. Voor sommige ouders zijn deze keuzes zo belangrijk dat ze bereid zijn een school te kiezen buiten de eigen wijk of zelfs buiten de stad of het dorp waar ze wonen.

  • Bijzondere scholen richten het onderwijs in volgens een klassiek model en werken met een specifieke levensovertuiging (bijvoorbeeld Rooms Katholiek, Christelijk od Islamitisch).
  • Openbare scholen richten het onderwijs eveneens in volgens een klassiek model en werken zonder een specifieke levensovertuiging.

Naast de hiervoor genoemde categorie van “bijzonder onderwijs” of “openbaar onderwijs” is het vaak mogelijk te kiezen voor een school, waarvan het onderwijs nadrukkelijk is ingericht volgens bepaalde onderwijskundige grondprincipes.
De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn:

  • De Montessorischool  is gebaseerd op een door Maria Montessori ontwikkelde onderwijsmethode waarin de zelfstandige ontwikkeling voorop staat. Er wordt veel in niveaugroepen gewerkt.
  • Het Daltononderwijs gaat ervan uit dat elk mens in staat is verantwoordelijkheid te dragen voor zichzelf en zijn omgeving. De onderwijsmethode is er dan ook op gericht dat een kind vrijheid kan hanteren en eigen keuzes kan maken.
  • De Jenaplanschool werkt met niveaugroepen. Leerlingen die in leeftijd één tot drie jaar van elkaar verschillen, zitten samen in de zogenoemde stamgroepen. Jenaplan is geen systeem met vaste vormen en maakt onder meer gebruik van ervaringsgericht onderwijs.
  • De vrije School geeft onderwijs vanuit de antroposofie. Dit is een levensovertuiging (ontwikkeld door Rudolf Steiner), waarin men zich bewust wil worden wat “het mens zijn” betekent. In deze vorm van onderwijs wordt grote waarde gehecht aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden en creativiteit. Leerkrachten kijken daarom extra gericht naar de mogelijkheden die elk kind in zich draagt.

Naast de hiervoor genoemde varianten op de klassieke basisschool zijn er nog diverse andere, meestal minder bekende varianten, zoals bijvoorbeeld de “Nutsschool”, de “Iederwijs school”, “de Freinetschool”, de “Steve Jobs (I-pad) school”, de “flexibele school” en dergelijke. Ik laat deze hier vooralsnog buiten beschouwing.

Controle

De kwaliteit van een basisschool wordt gecontroleerd door de Onderwijsinspectie. Naast de Cito-scores, het aantal zittenblijvers en het lesmateriaal kijkt deze ook naar de sfeer op school en naar de manier van lesgeven. Soms wordt een school als zwak beoordeeld en komt onder toezicht van de inspectie te staan. 

De inspectierapporten van alle scholen staan op het internet (www.owinsp.nl). Zeker ouders die nog een school voor hun kinderen gaan kiezen raad ik beslist een bezoekje aan deze website aan.

Schoolkeuze

De beste school bestaat niet

Een basisschool kiezen voor je kind is niet gemakkelijk. Want hoe weet je wat het beste past bij je kind, waar moet je op letten en hoe kom je aan de juiste informatie? De beste school bestaat niet! Het gaat erom welke school het best past bij jouw kind en jou als ouder en opvoeder. Welke school dat is, hangt af van jouw persoonlijke criteria en welke verwachtingen jij hebt ten aanzien van de basisschooltijd en de ontwikkeling van je kind(eren).

Waar moet je op letten als je een school voor je kind gaat kiezen?
De volgende vragen kunnen je hierbij misschien helpen.

  1. Is het een bijzondere of openbare school?
  2. Hoe is de sfeer op de school?
  3. Ziet de school er netjes uit?
  4. Hoe groot zijn de groepen?
  5. Zijn er voldoende leerkrachten?
  6. Is er extra zorg op school en hoe is die geregeld?
  7. Gaan de kleuters meteen hele dagen naar school?
  8. Zijn er wen-ochtenden voor de kleuters?
  9. Hoe is de communicatie met de ouders over problemen en vorderingen?
  10. Hoe worden de leerlingen beoordeeld?
  11. Wat verwacht de school van ouders?
  12. Welke onderwijsmethode wordt er gebruikt?
  13. Is er een leerlingvolgsysteem?
  14. Doet de school mee aan de Cito-eindtoets?
  15. Beschikt de school over een pestprotocol?
  16. Krijgen de leerlingen huiswerk en zo ja, vanaf welke groep?
  17. Wat doet de school aan kunst en cultuur?
  18. Heeft de school goede afspraken met een naschoolse opvang?
  19. Hoe is de kwaliteit van de school volgens de Onderwijsinspectie?

Aarzel niet om bij scholen in de buurt hun schoolgids en schoolplan op te vragen. Daarin staan allerlei nuttige gegevens, die je doorgaans een goed beeld geven van de school. Dat geldt zeker als je deze informatie bij meerdere scholen opvraagt.

Herfstkinderen

Nieuwe mogelijkheid

In 2005 werd voor alle basisscholen het begrip “herfstkinderen” geïntroduceerd, om nog meer de behoeften en ontwikkeling van kinderen centraal te stellen. Sindsdien mogen kinderen die in oktober, november of december 4 jaar worden direct naar groep 1.  In uitzonderlijke gevallen krijgen kinderen die zich direct positief onderscheiden daardoor de kans al het volgende schooljaar door te gaan naar groep 2. Vroeger bestond deze mogelijkheid niet en moesten deze kinderen na de zomer in principe in groep 1 blijven.

Emotionele ontwikkeling

In de groepen 1 en 2 zijn de emotionele ontwikkeling en het spelen en werken heel belangrijk. Het gaat dus niet alleen om bijvoorbeeld taal en rekenen, hoewel ook deze vaardigheden voldoende moeten worden ontwikkeld.

Het is niet zonder risico voor de verdere schoolcarrière van een kind, als het te vroeg doorstroomt naar een hogere groep. De groei en ontwikkeling in de eerste schooljaren vormen namelijk een belangrijk fundament voor het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van het kind. Als voor herfstkinderen de leertijd in groep 1 wordt verlengd, kunnen zij voldoende groei- en ontwikkelingsvoordeel opdoen. Zij krijgen zogezegd voldoende tijd om te rijpen.

Pas tussen het 6e en 7e jaar is het zenuwstelsel van een kind voldoende uitgebalanceerd om serieus te gaan leren. Daarom kunnen herfstkinderen die in het najaar in groep 1 zijn gekomen alleen in zeer uitzonderlijke gevallen al direct het volgende schooljaar naar groep 2!!

Thuis oefenen

Het leren staat nooit stil

Een kleuter leert al spelend! Ouders kunnen daar thuis op inspelen. Bijvoorbeeld tijdens het eten, het aan- en uitkleden, TV kijken, het naar bed brengen, etc. Tijdens het tafeldekken bijvoorbeeld kun je het reken- en denkvermogen van je kind vergroten. “Hoeveel borden moeten er op tafel?” Tijdens een gezellig gesprek leert het te luisteren naar anderen en kan het zelf ook iets vertellen. Ook bijvoorbeeld het beleven van de seizoenen daagt je kind uit om te leren. In de herfst kun je samen in het bos spullen verzamelen, zoals eikeltjes, kastanjes of noten (ordenen). In de winter kan je kind leren van tegenstellingen (warm en koud, licht en donker, vriezen en smelten). In de zomer kun je met je kind(eren) tikkertje spelen (sociaal), in de lente bloemennamen leren (taal) etc. Hieronder enkele mogelijkheden om je kind thuis te helpen:

Puzzelen

Ieder kind heeft wel een puzzeltje. Probeer eens met een keukenwekker een puzzeltje te laten leggen. Hoe snel zijn ze? Hoe geconcentreerd zijn ze? Of laat ze twee puzzeltjes tegelijk maken.

Opdrachtjes 

Geef je kind af en toe eens eenvoudige opdrachtjes, zoals: “Pak je schoenen, je jas, je tas”, “Zet je beker op het aanrecht”, “Trek je pyjama aan”, “Leg de lepels in de la”, etc. (begrijpen en kennen ze de opdrachten?) Probeer ook eens twee opdrachten tegelijk te geven: ‘pak de schaar en doe daarna de deur dicht’.
Laat je kind bijvoorbeeld ook eens meehelpen met het tafel dekken: “Hoeveel vorken, messen, borden moeten er op tafel komen?” Laat ze maar eens tellen. Zo leren kinderen al spelend. óók thuis!!

Zelfredzaamheid

  • Leer je kind zichzelf eens aan- en uit te kleden.
  • Probeer eens of je kind zelf een boterham kan smeren.
  • Laat je kind zelf fiets zijn of haar fiets pakken uit de berging.
  • Laat je kind zelf fietsen.
  • Laat je kind zelf naar de wc gaan en billen afvegen.
  • Laat je kind zelf dingen bij elkaar zoeken, zodat het leert sorteren!

Zelf lezen

Wanneer je kind zelf wil lezen en het is eraan toe, dan kun je het helpen door de letters spellend uit te spreken zoals je die hoort. Bijvoorbeeld het woordje “maan”, de m (is m, geen em), aa (is aa ), n (is n geen en). Je gebruikt de klanken. Dus alle letters spreek je uit zoals je die zegt in een woord. Zo leren kinderen dat ook op school. Het is handig als ouders dit ook zo doen. De lettercombinaties zoals: aa, oo, ee, uu, oe, eu ui, au en ou spreek je ook zo uit. Bij de bibliotheek zijn boekjes te leen voor beginnende lezertjes; de z.g. de maan-roos-vis-boekjes.

Rekenen

  • Laat je kind meehelpen met het opruimen van het speelgoed.
    • “Hoeveel auto’s of poppen kunnen er in een bak?” (Tellen)
    • “Leg je knuffels eens van groot naar klein op je bed?”
  • Laat je kind voorwerpen in huis tellen en vergelijken.
    • “Hoeveel schoenen er zijn?”
    • “Zijn alle schoenen even groot?”
  • “Hoeveel stappen is je slaapkamer, de keuken, de gang?” (Meten)
  • “Hoeveel treden heeft de trap?”
  • “Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het is van hout of rond of je kunt het opeten, of is het van jou” (ordenen en vergelijken)
  • Geef je kind een doos met knopen en laat het deze sorteren op kleur, grootte, vorm. (Ordenen)
  • Met gezelschapsspelen kun je tellen. “Hoe lang moet ik op mijn beurt wachten?” (Tijd)
  • Laat je kind eens meehelpen pannenkoeken te maken. Meel wegen, eieren tellen, melk afmeten.
  • Hoeveel pannenkoeken zijn er gemaakt? Hoeveel van de pannenkoeken denk je op te kunnen eten? Zijn er nog pannenkoeken over? (Wegen, meten, getal besef)

Spelen en leren in de vakantie

  • Geef je kind eens een bak met water, een emmertje zand of wat wasknijpers. Daarmee kun je prima hun creativiteit, motorische vaardigheden of rekenvermogen stimuleren.
  • Ook het gewone buitenspelen met kinderen uit de buurt is al leuk. Zo leren ze om met elkaar om te gaan, te delen en te communiceren.
  • Ze kunnen in een bos rennen, een hut bouwen van takken, of verstoppertje spelen achter de bomen.
  • Een bezoekje brengen aan een kinderboerderij, een dierentuin? Zo leren kinderen de dieren kennen. Bijvoorbeeld zijn het grote dieren? Wat doen ze? Wat eten ze? Hoe lopen ze? etc.
  • Een bezoekje aan de speeltuin, zo kunnen ze hun energie kwijt. Ook hier leren ze van!
  • Tijdens uw reis met de auto kunnen de kinderen bijv. alle rode auto’s tellen, of paarden of caravans.
  • In een zwembad of op het strand doen kinderen weer andere ervaringen op. In en uit het water rennen, lekker poedelen met of zonder zwembandjes, in het zand naar hartenlust graven en bouwen.
  • Geef je kind tijdens het spelen met zand eens verschillende vormpjes, bakjes of bekers. Ook schelpen en knopen zijn erg leuk om de zandtaartjes te versieren.
  • Met stoepkrijt kunnen de kinderen leuke tekeningen maken of een hinkelbaan. Laat ze cijfers of letters erbij tekenen. Laat ze hinkelen, springen, vooruit of achteruit, of op één been.
  • Tijdens het hinkelen kan je kind de cijfers, letters of de tekeningen benoemen.
  • Ook dichter bij huis zijn er allerlei spelletjes te bedenken. Bijvoorbeeld het gooien en vangen van een bal. Goed voor de oog-handcoördinatie van je kind.
  • Laat de kinderen eens tegen open waterflessen voetballen, het kost niets en het water is goed voor het gras.
  • Met springtouwen en elastieken oefenen de kinderen hun behendigheid.
  • Ook spelen in een nabij gelegen parkje of speeltuintje is fijn.
  • Bij slecht weer kunnen kinderen lekker knutselen met schaartjes lijm, karton, lege wc-rollen en natuurlijk met verf, stiften en potloden.

Het mag duidelijk zijn: Je kind behoeft zich in de vakantieperiode écht niet te vervelen!

« Oudere berichten