Monthly Archives: november 2016

Afwijkende ontwikkeling van kleuters

Omdat ieder kind anders is

Ieder mens is verschillend, dus dat geldt ook voor kleuters. Daarom zetten wij de meest voorkomende “afwijkingen” in de ontwikkeling van kleuters op een rijtje.

Achterstand in de motoriek:

  • Het kind heeft problemen met fijn motorische taken, zoals knippen en knutselen
  • Het kind is onhandig (veel vallen, stoten, dingen omstoten)
  • Het kind heeft een houterige motoriek of een opvallende houding
  • Het kind heeft geen plezier in bewegen (gymlessen, spelen op straat)
  • Het kind heeft veel angst in bewegingssituaties (schommelen, klimmen, springen)
  • Het kind overschat of onderschat zichzelf bij bewegingstaken
  • Het kind heeft te weinig of juist te veel spierkracht

De leerkracht kan bepaalde oefeningen geven, om de achterstand te verhelpen. Mochten deze niet helpen, dan kun je als ouder overwegen om een therapeut in te schakelen.

Achterstand in taalontwikkeling

Heeft je kind bij het begin van groep 1 een taalachterstand in het Nederlands? Misschien heeft het te weinig Nederlands gehoord en gesproken. Maar ook als een kind thuis Nederlands praat, kan het een taalachterstand hebben.
Misschien heb je te te weinig met je kind gepraat of te weinig voorgelezen. Kinderen moeten ook moeilijke woorden en lange zinnen kunnen begrijpen.

Zoek de schuld van een taalachterstand bij je kind niet te gauw bij jezelf. Niet alle kinderen nemen even snel op. Taalachterstand kan ook te maken hebben met de aanleg van je kind. Misschien is het niet zo’n snelle leerling of heeft het niet zo’n goed taalgevoel. Soms is er een andere oorzaak. Dan is een kind bijvoorbeeld dyslectisch of heeft het al een taalachterstand opgelopen doordat het doof of slechthorend is.

De leerkracht of de remedial teacher (een ondersteunende leerkracht) zal je kind dan een aantal weken een speciaal ontwikkeld lesprogramma geven. Vaak wordt de taalachterstand daardoor al snel ingelopen. Thuis kun jij je kind ook helpen door veel met hem of haar te praten en boekjes te lezen.

Achterstand in spraak
Als ze op school komen, kunnen sommige kinderen bepaalde letters nog niet uitspreken. Dat is meestal geen probleem. Doorgaans gaat dit al over als kinderen een paar weken op school zitten. Zo niet, dan kan de school een logopediste inschakelen.

Hakkelen 
Dit is het niet vloeiend spreken en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Bijvoorbeeld:

  • Herhalen van klanken (b-b-b-boek), woorddelen (ta-ta-ta-tafel) of woorden (ga-ga-ga je mee?),
  • Verlengen van klanken (mmmmag ik mee?),
  • Vast blijven zitten op bepaalde klanken door grote spierspanning en blokkeren van de adem;
    je wil iets zeggen, maar het lukt niet.

Tijdens de spraak-/taalontwikkeling (tot circa 6 jaar) maken sommige kinderen een periode door waarin zij hakkelend of haperend spreken. Een kind in deze ontwikkelingsfase is nog niet altijd in staat zijn gedachten om te zetten in woorden en zinnen. Wanneer het iets te gehaast of gespannen wil vertellen, struikelt het soms over zijn woorden. Dit is normaal tijdens de spraak- / taalontwikkeling.

De onregelmatigheden verdwijnen meestal als het kind zijn gedachten beter onder woorden kan brengen. Het hakkelen of haperen hoeft beslist geen stotteren te worden.

Hoogbegaafd

Sommige kinderen lopen (ver) voor qua ontwikkeling. Ze komen vaak goed uit hun woorden, snappen de opdrachten direct en vinden het leuk om moeilijke dingen te doen. Als dat het geval is dan zorgt iedere goede school voor een aan het kind aangepast programma om hem/haar te blijven uitdagen.

Rugzakje

Passend onderwijs

Tegenwoordig kunnen ook kinderen die speciale aandacht nodig hebben, vanwege een lichamelijke beperking, een leerachterstand of een gedragsprobleem, gewoon op reguliere basisscholen terecht. Dit wordt Passend Onderwijs genoemd en is erop gericht kinderen niet onnodig in het speciaal onderwijs te plaatsen. Dat is beter voor de ontwikkeling van het kind en bespaart de overheid veel geld.

Vaak moet de school daarvoor extra inspanningen leveren. Om deze te bekostigen kunnen ouders een “rugzakje” aanvragen. Het kind neemt als het ware geld mee naar school. Zo kunnen met dit geld extra leermiddelen, begeleiding (of bijscholing) van de leerkracht en dergelijke betaald worden.

Een commissie bepaalt of een kind in aanmerking komt voor zo’n rugzakje. Doorgaans komt een kind met ADHD of dyslexie niet in aanmerking voor een rugzakje, omdat die commissie vindt dat de school bij enkelvoudige problemen zélf wel voldoende begeleiding kan bieden,

Soms kan de school die extra begeleiding niet geven, omdat het kind een ernstige handicap heeft en/of meerdere problemen. In zo’n geval wordt het kind doorverwezen naar het speciaal onderwijs, waar het in kleinere groepen met meer gespecialiseerde begeleiding (voor de handicap) een vergelijkbaar lesprogramma krijgt.

Continurooster of overblijven

Continurooster 

Steeds meer scholen hanteren een continurooster, waarbij de kinderen tussen de middag op de school blijven lunchen.

De kinderen gaan dan niet meer naar huis en de ouders behoeven zich geen zorgen te maken over de opvang op het middaguur. Dat is eigenlijk wel prettig, omdat de kinderen dan rustig in hun eigen klas kunnen lunchen. Het gehaast om snel thuis te gaan eten en weer op tijd terug op school te zijn leidt vaak tot onnodige hectiek. De kinderen eten en drinken op een vaste tijd op school hun meegebrachte lunch, waarna ze gelegenheid hebben om even tot rust te komen.

Als iedereen klaar is gaan ze,  meestal onder begeleiding van hulpouders, buiten of binnen spelen, afhankelijk van het weer. Overall genomen vinden zowel de ouders als de kinderen dit een prettige werkwijze. De kinderen voelen zich doorgaans erg op hun gemak.

Sommige scholen hanteren een zogenaamd “5 gelijke dagen model”, waarbij de school iedere dag op dezelfde tijd begint en eindigt. Andere scholen werken op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag een beetje langer door, zodat de kinderen op woensdagmiddag eerder vrij zijn. De meeste scholen kennen afwijkende schooltijden voor de kinderen van groep 1. Die gaan bijvoorbeeld een halve dag minder naar school dan de andere groepen. Andere scholen hanteren voor de gehele onderbouw (groepen 1 t/m 4) afwijkende schooltijden.

Alle kinderen zijn vanaf de leeftijd van 5 jaar leerplichtig, maar voor de laagste groepen in het basisonderwijs is het verplichte aantal lesuren per jaar wat lager.

Overblijven

Bij scholen zonder continurooster gaan de kinderen tussen de middag in principe een uurtje naar huis voor de lunch. Desgewenst kunnen de kinderen dan wél overblijven. Onder begeleiding van overblijfkrachten worden de kinderen dan opgevangen om in bijvoorbeeld de aula of een klaslokaal hun lunchpakketje te nuttigen. Meestal zitten de kinderen met hun eigen groep of met alle groepen bij elkaar. Soms hebben kinderen wat moeite met de omschakeling van de leerkracht naar de overblijfkracht en verloopt het overblijven een beetje onrustig. Kinderen die de hele ochtend al moeten stilzitten, luisteren etc. willen soms even uit de band springen. Daarom wordt er doorgaans gelukkig voldoende tijd ingepland om te spelen.

Hoofdluizen

Geen schande

Hoofdluizen komen op iedere school wel voor. Ze zijn geen reden om je ervoor te schamen, wél om ze te bestrijden. Via jassen of de hoofden van de kinderen lopen ze soms over. Bijvoorbeeld als de kinderen samen boekjes kijken, samen puzzelen, etc. Doorgaans roept de school de hulp van de ouders in om dit probleem te bestrijden. Zij vragen “luizenouders” regelmatig de kinderen in hun klas op hoofdluis te controleren.

Worden er bij een kind luizen of neten aangetroffen, dan worden hun ouders, maar ook alle ouders van die klas, daarover geïnformeerd. De betreffende ouders krijgen formulieren mee, met instructies hoe ze de hoofdluizen effectief kunnen bestrijden. Meestal wordt na ongeveer 2 weken opnieuw een controle uitgevoerd.
Neten
zijn de eitjes van luizen. Ze zijn erg klein en een beetje doorzichtig en plakken zich vast aan een haar vlakbij de hoofdhuid. 

Wat moet je doen?

Thuis kun je het haar van je kind wekelijks controleren, met behulp van een luizen- of netenkam.

  • Je kunt een luizencape kopen voor de jas op school.
  • Wanneer je kind neten/luizen heeft, moet je het haar ontklitten en uitkammen.
  • Bij de apotheek zijn middelen te koop om neten/luizen te bestrijden.
  • Breng de leerkracht op de hoogte. Deze kan de andere ouders waarschuwen.
  • Het beddengoed, kleren, jassen en knuffels kun je wassen. Je kunt ze ook een paar dagen in een gesloten vuilniszak doen.

Begin van de schooldag

Een goede start

Geef als ouder het goede voorbeeld door tijdig naar school te gaan en zo mee te werken een goede start van de schooldag in de klas. Daarom enkele praktische tips over hoe je bijdraagt aan de noodzakelijke discipline en rust.

  1. Het is gezond om lopend of op de fiets naar school te gaan.
  2. Zorg dat je op tijd bent. Je kind kan dan in alle rust zijn ding doen.
  3. Laat je kind z’n jas zelf ophangen en de tas wegzetten.
  4. Laat je kind zelf z’n stoel zoeken. Vaak heeft ieder kind een “eigen” stoel met naam.
  5. Ga niet op een stoeltje zitten van een ander kind of op een tafel. (slecht voorbeeld!)
  6. Uitgebreid “bijpraten” met andere ouders doe je niet in de klas. Dat zorgt voor onnodige onrust.
  7. Mededelingen kun je doorgeven aan de leerkracht, liefst op een briefje.
  8. Het is soms best druk op de ochtend.

Probeer het afscheid altijd zo kort mogelijk te houden. Dat is beter voor het kind, vooral als het hier veel moeite mee heeft. Het went zo eerder aan de nieuwe situatie. De juf weet het kind meestal snel te bedaren.

  1. Probeer ook niet nog eens bij een raam te zwaaien, ook dat veroorzaakt onrust in de klas.
  2. Eigen speelgoed is voor thuis. Neem het niet mee naar school. Dat kan strijd veroorzaken, maar ook kan het kwijt raken of stuk gaan.

Vooral bij scholen in de buurt van drukke wegen of gevaarlijke verkeerssituaties is het vaak raadzaam te kiezen voor het te voet of op de fiets naar school brengen van je kind. Daarmee draag je bij aan het verminderen van de verkeersdrukte. Zo bevorder je de verkeersveiligheid en help je eventuele parkeerproblemen in de buurt van de school te beperken.

Omgaan met koppig gedrag

Het hoort er allemaal bij…

Ieder jong kind maakt een koppigheidsfase door. Op zich is dat normaal, maar het stelt ouders soms wel voor de nodige uitdagingen. Rond het tweede jaar komt een peuter in de zogenaamde “koppigheidsfase”. Dat is een moeilijke fase voor zowel de ouders als het kind. De peuter is veel aan het ontdekken, wil alles zelf doen en zegt vaak “nee”. Hij of zij is dwars en gaat tegen de regels van de ouders in. Deze fase wordt ook wel de “peuterpuberteit” genoemd.

Deze fase is een noodzakelijk onderdeel van de ontwikkeling van het kind. Het is de eerste stap naar individualisering en zelfstandigheid. Je kind ontdekt wie hij of zij is, met een eigen wil en een eigen mening. Het ene kind kan veel koppiger zijn dan het andere, waarbij het karaktertje ook een belangrijke rol speelt. Ook jouw reactie beïnvloedt het gedrag van je kind.

Maakt het kind deze koopigheidsfase niet door dan kan het later moeilijkheden krijgen met het stellen van grenzen. Het vertoont dan juist bazig gedrag en heeft vaak moeite met de omgang met leeftijdgenoten. Zo’n kind heeft er vaak moeite mee rekening te houden met de wensen van anderen. 

Hoe omgaan met koppig gedrag?

Het omgaan met dergelijk koppig gedrag vraagt het nodige geduld en begrip. Geef dus duidelijke grenzen aan en wees consequent (“nee” blijft “nee”). Probeer als ouder zo min mogelijk boos te worden en leer je kind dat het met huilen of een driftbui niet z’n zin kan doordrijven.

Het is belangrijk:

  • dat de peuter de ruimte krijgt om dingen op zijn of haar eigen manier te doen.
  • dat de peuter voelt dat hij een eigen mening mag hebben en ook weleens “nee” mag zeggen.
  • dat de peuter ook leert dat niet alles kan gaan zoals hij of zij dat wil.
  • dat de peuter rekening moet houden met de wensen van anderen.

Afleiden kan soms heel goed helpen bij het bijsturen van het koppige gedrag van je kind. Geef je peuter het gevoel dat je juist meewerkt. Met wat humor, veel geduld en begrip kunnen ouders en kind prima door deze fase heen komen.

Wat moet je kleuter al kunnen?

Praktische vaardigheden

Als je kind voor het eerst naar de basisschool gaat wordt min of meer verwacht dat het al een paar praktische vaardigheden beheerst. Dat het bijvoorbeeld in staat is om zelf een jas aan- en uit te trekken. Zélf al bepaalde dingen kunnen is belangrijk voor je kind. Het geeft hem of haar veel voldoening en draagt bij aan het zelfvertrouwen.

  • Allereerst wordt er van je kind verwacht dat hij/zij zindelijk is. Dat wil zeggen dat hij/zij alleen naar de wc kan gaan en eventueel ook de billetjes kan afvegen. Ook is het fijn als het kind de wc goed en netjes gebruikt; dus niet naast de pot of op de bril gaat plassen, doortrekt als het klaar is en zelf de handen kan wassen.
  • Het is fijn als een kind zelf z’n jas en schoenen aan en uit kan doen. Dat is met name belangrijk voor de gymles. De juf heeft beslist geen tijd om van alle kinderen de kleren en schoenen aan en uit  te doen.
  • Ook is het belangrijk dat kleuters op hun beurt kunnen wachten. Er zitten in een kleuterklas meestal veel kinderen, waardoor het niet mogelijk is om doorlopend aandacht te geven aan ieder individueel kind.
Tip:
  • Begin bijtijds met het zindelijk maken.
  • Geef een jas die gemakkelijk aan en uit kan.
  • Geef schoenen met klittenband (geen veters, als het nog niet zelf kan strikken)
  • Leer je kind thuis de wc goed te gebruiken. In de pot plassen en doortrekken.
  • Oefen thuis met het uitstellen van aandacht. Maak eerst je eigen dingen af of rond je gesprek af, en geef pas daarna aandacht aan je kind.