Monthly Archives: januari 2017

Sociale vaardigheid

Omgang met anderen

Het is belangrijk dat kinderen leren omgaan met leeftijdgenootjes, leren luisteren naar elkaar en leren samen te spelen en te delen. En ook dat ze zich leren verplaatsen in een ander, om zo een positief zelfbeeld en het zelfvertrouwen te bevorderen.

Sociale vaardigheid leren op school

In de groep wordt er vaak geoefend en gespeeld middels een rollenspel en poppenspel. Ook wordt er gebruik gemaakt van praatplaten en muziek en worden verdrietige en vrolijke gebeurtenissen, die op school of thuis plaats vinden, besproken. Zo leren de kinderen om te gaan met hun eigen gevoelens, maar ook met die van anderen.

Vaak wordt dat gedaan naar aanleiding van een bepaald thema, dat de kinderen erg aanspreekt. Er wordt niet alleen over gesproken, maar ook over gewerkt. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld door middel van knip- en plakwerk en/of tekenen een collage maken over hun gevoelens. Zo kunnen ze uitdrukken dat ze bijvoorbeeld bang, verdrietig, blij of boos zijn.

Thema’s

Zo’n thema kan eventueel afgesloten worden met een kleine tentoonstelling. Ieders plakwerk of tekening wordt opgehangen in de klas of hal. Zo kun jij als ouder zien wat je kind heeft gemaakt en kan je kind bovendien een uitleg geven van het gemaakte. Samen erover praten is altijd goed.

Je tweede kind

Veranderde rol voor ouders

De geboorte van je eerste kind is heel bijzonder. Je wereld ziet er opeens heel anders uit.  Alles is nieuw voor je! De ene ouder leeft op een roze wolk en voor de ander kan het juist beklemmend zijn. Gun jezelf daarom de tijd om aan je nieuwe rol als ouder te wennen.

Bij de geboorte van je tweede kindje is de nieuwigheid er al een beetje af. Je weet hoe je je kunt voelen en wat je te wachten staat. Feitelijk heeft je eerste kind al een beetje de weg gebaand voor het tweede. Het is overigens helemaal niet zeker dat het daardoor voor jou wat gemakkelijker wordt. Ieder kind is immers verschillend!

Bij je eerste kind bouw je ervaring op met o.a. de peuterspeelzaal, de basisschool en eventueel de dagopvang. Bij je tweede kind weet je dat allemaal al. Misschien ging je tweede kind al mee om je oudste naar school te brengen. Zo wende het al een beetje aan de school en de klas, waardoor de eerste dag op school misschien wat minder emoties oproept, zowel voor je kind als voor jou.

Maar houd er wel rekening mee, dat je tweede kindje qua karakter en gedrag niet een kopie is van je oudste. Gelukkig heeft ieder kind een eigen karakter, een eigen willetje, een eigen “persoonlijkheid”.

De plaats in het gezin

De plaats in het gezin kan ongemerkt van invloed zijn op de opvoeding en zelfs de persoonsvorming van een kind.
De komst van een broertje of zusje kan bij het oudste kind tot enige jaloezie leiden, doordat het de aandacht van de ouders en anderen voortaan moet delen. Ouders gaan vaak overdreven bezorgd om met hun eerste kind, terwijl ze hun tweede kind al gauw wat meer vertrouwen geven. Het eerste kind heeft voornamelijk de ouders als “rolmodel”, terwijl het tweede kind zich meer spiegelt aan de oudste. Wat het oudste kind vaak zélf moet ontdekken kijkt het tweede kind van zijn of haar broertje of zusje af.

De komst van een tweede kind vraagt opnieuw een andere organisatie van jouw leven als ouder. Als bijvoorbeeld je jongste kind ’s middags gaat slapen kun je wat meer aandacht schenken aan je oudste kind. Onderschat overigens nooit het verschil in karakter en aanleg van je kinderen. Dat blijkt vaak al bij het leren praten, kruipen of lopen. Ook later zal blijken dat ieder kind zich op geheel eigen wijze ontwikkelt.

Tweeling

Sommige ouders worden verrast door de komst van een tweeling. Tweelingen hebben het voordeel dat ze al vanaf hun geboorte aan elkaar kunnen wennen. Soms neemt daarbij al gauw een van de twee ‘n beetje de leiding op zich.

Voor ouders is het vaak vanzelfsprekend dat ze op school bij elkaar in de klas komen.
Maar veel scholen denken daar anders over en plaatsen tweelingen zo mogelijk in verschillende groepen. Ieder kind maakt daar eigen vriendjes en thuis aan tafel kunnen ze ieder hun eigen ervaringen vertellen. Ze leren ook wat meer onafhankelijk van elkaar te denken en handelen en hun eigen aanleg en voorkeuren te volgen. Bovendien treedt het meest volgzame kind van de tweeling een beetje uit de schaduw van het wat meer dominante broertje of zusje.

Enig kind

Kinderen zonder broertjes of zusjes zijn een beetje vergelijkbaar met een eerstgeborene. Van jongs af aan praten ze vooral met volwassenen. Net als een eerste kind kunnen ze niet vergeleken worden met broertjes of zusjes en behoeven ze ook niet met hen te wedijveren. Ze staan soms wat minder open voor nieuwe ervaringen. Die verschillen behoren tot de dynamiek in een gezin en het ontbreken daarvan behoeft geen probleem te vormen.

Overigens kunnen enige kinderen soms wat minder zelfredzaam zijn, omdat ze, meer dan andere kinderen, gewend zijn wat vaker voor hulp bij hun ouders aan te kloppen. Allemaal bepaald geen onomkeerbare verschillen, zodat ze ook geen nadeel behoeven te vormen in de verdere ontwikkeling van het kind.

De poppenkast

De poppenkast past in iedere tijd

Voor de komst van moderne communicatiemiddelen, zoals televisie en digibord hoorde de poppenkast standaard bij het kleuteronderwijs. Kleuters vinden het fantastisch om met een pop te praten en vooral als er ook nog een mooi of spannend verhaal bij hoort. Maar ook in deze tijd past minstens één keer per week poppenkastverhaal nog prima in het programma. Kinderen zelf praten namelijk ook tegen hun knuffels en laten de knuffels ook antwoorden.


Handpop als klasgenootje
Tegenwoordig wordt in de klas vooral gebruik gemaakt van een handpop, die een soort “klasgenootje” is. Meestal zit die in de huishoek, of zelfs op een aparte plek op een stoel in de klas. Zo’n pop kan een nieuw thema aankondigen of stelt vragen aan de kinderen of lokt kinderen uit om ervaringen te vertellen. Kinderen kunnen er op ieder moment van de dag hun verhaaltjes aan kwijt, wanneer ze daar behoefte aan hebben.


Poppen zijn overal
Poppen spreken kinderen erg aan. Sommige uitgevers voegen bij een prentenboek zelfs een pop van de hoofdpersoon. (Dikkie Dik, Rupsje Nooitgenoeg, etc).

Ook in poppenfilms (zoals Shrek), leerspelletjes op de PC (zoals Pompom), en de verschillende kinderprogramma’s op TV, (zoals Sesamstraat, Teletubbies, Kermit de Kikker, etc.), spelen poppen een hoofdrol. In pretparken zoals Disneyland, de Efteling of Movie World kunnen de kinderen op de foto met poppen die ze herkennen uit (teken)films. Verder worden ook in deze tijd nog steeds poppenkastvoorstellingen gegeven door professionele poppenspelers, onder andere in theaters.


Praten met een pop
Voor kinderen kan praten met een pop nuttig zijn.

  • Verlegen kinderen durven ineens via zo’n pop contact te maken met anderen.
  • Het vergroot de taalvaardigheid.
  • Kinderen krijgen meer zelfvertrouwen en durf.
  • Kinderen krijgen plezier in het spel.
  • Het sociaal emotionele aspect komt ook vaak aanbod via een pop (vaak worden met
    poppen pestgedrag besproken en nagespeeld).
  • Kinderen gaan beter luisteren naar een verhaal.


Kinderen leren van elkaar

Kinderen kun je leren om met een poppenkastpop of handpop om te gaan. De techniek van het vasthouden van een (poppenkast)pop is in het begin lastig voor kinderen. Het beste zou zijn om bijvoorbeeld met een vinger-, sok- of stokpop te beginnen. Door eerst gewoon in de kring met tweetallen een vraag en antwoordspel te doen via een pop, kom je al tot een rollenspel. Kinderen kun je leren om in de poppenkast een verhaal te spelen met een of twee poppen. Je kunt hen beurtelings naar elkaar laten kijken en luisteren. Zo leren ze ook van elkaar.

Verschillende poppen …

  • Handpoppen
  • stokpoppen
  • sokpoppen
  • vingerpoppen
  • marionetten
  • schimmen
  • zelfgemaakte poppen van flessen, dozen, wc-rolletjes, pollepels, etc.

Wat is dyslexie?

Dyslexie 

De term dyslexie komt uit het Grieks en betekent letterlijk: niet kunnen lezen. Bij dyslexie heeft iemand met een gemiddelde intelligentie veel moeite met lezen, spellen en schrijven.

Het belangrijkste kenmerk van dyslexie is dat er een probleem ontstaat bij het aanleren en vlot toepassen van het lezen en spellen op woordniveau. Vooral vanaf groep 3, wanneer kinderen al écht gaan leren lezen en schrijven hebben kinderen met dyslexie veel extra oefening nodig om het (technisch) lezen aan te leren. Daarom is het van belang dat aanwijzingen voor eventuele dyslexie bij een kind zo vroeg mogelijk door de leerkracht worden ontdekt. Hoe eerder een gerichte aanpak van lees- en spellingproblemen kan starten, hoe groter de kans op succes. Voor kleuters blijft het meestal bij alert zijn van de leerkracht op eventuele dyslexie.

Bij allochtone kinderen die thuis hun moedertaal spreken, is herkenning van dyslexie op de basisschool extra moeilijk.
Als een kind bijvoorbeeld letterlijk “van huis uit” geen Nederlands heeft geleerd kan dat ten onrechte worden gezien als oorzaak voor problemen met het lezen en spellen.

Signalen bij kleuters

Op de kleuterleeftijd (groep 1 en 2) is dyslexie nog niet vast te stellen. Wel kunnen er signalen zijn die aanleiding geven om het kind extra in de gaten te houden. Bijvoorbeeld wanneer het kind:

  • een algemeen zwak taalniveau heeft
  • moeite heeft met het opnemen van basiskennis, zoals getallen en de namen de kleuren
  • minder precies werkt bij het knutselen, knippen en plakken
  • slecht versjes kan onthouden en slecht kan rijmen
  • moeite heeft met het aanleren van begrippen zoals ‘links’ en ‘rechts’.

Niet bij alle kinderen wijzen deze problemen op dyslexie. Maar komt er in de familie dyslexie voor, dan kan er eventueel wel sprake zijn van dyslexie bij een kind.

Leren lezen

Kinderen ontwikkelen hun taalbewustzijn bij het voorbereidend lezen, wanneer ze letters leren herkennen en naschrijven.

Als blijkt dat een kind daar moeite mee heeft kunnen de ouders een heel belangrijke rol spelen door veel met taal bezig te zijn. Bijvoorbeeld door veel voor te lezen en veel rijm- en taalspelletjes te doen. Tijdens die spelletjes kun je letten op eventuele signalen die op problemen kunnen wijzen.

Enkele van die signalen zijn:

  • Je kind heeft moeite met het opnemen van gesproken informatie.
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te horen tussen klanken als m en n, t en k, ba en
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te zien tussen bijvoorbeeld p en q, b en d, en met volgorde in woorden.
  • Je kind heeft moeite met het inprenten van reeksen (bijvoorbeeld het opzeggen van een kleurenreeks), met het onthouden van woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes.

Nadrukkelijk moet gesteld worden dat bovenstaande signalen weliswaar aanwijzingen kunnen zijn voor dyslexie, maar het is aan professionals om dit vast te stellen. Zoals eerder aangegeven is de kleuterperiode daarvoor feitelijk nog wat te vroeg.

Engels leren

Kinderen pikken de Engelse taal snel op

Een vooralsnog beperkte groep basisscholen laat de kinderen al vanaf groep 1 kennismaken met de Engelse taal. Het ziet ernaar uit dat deze groep de komende jaren nog sterk zal groeien.

Het Platform Onderwijs 2032 bracht in 2016 op verzoek van het Ministerie van Onderwijs advies uit over het meer toekomstgericht inrichten van het onderwijs. Daarin pleitte men voor het toevoegen van vakken als ICT en Engels aan het verplichte curriculum voor het onderwijs.

De keuze voor het Engels als tweede taal, naast de eigen moedertaal, ligt voor de hand. Het is de taal van de economie, de wereldhandel, de wetenschap en het internationale contact.

Tweede of derde taal

Sommigen vragen zich af of het niet beter is kinderen eerst één taal goed aan te leren en pas daarna een tweede taal. Het antwoord is eenvoudig dat kinderen nu eenmaal die mogelijkheid hebben. Onderzoek toont aan dat naarmate je later start met het aanleren van een vreemde taal het steeds moeilijker wordt, je deze goed eigen te maken. Kleuters kunnen heel goed verschillende talen tegelijk leren. Zij pikken een tweede (of derde) taal heel snel op zonder dat de andere taal (Nederlands) er onder lijdt. Kinderhersenen werken gewoon anders.

Het Nederlands krijgen de kinderen van thuis mee en ook een tweede taal als het Engels leer je niet via de grammatica, maar op een natuurlijke manier met gesprekjes. Met name Nederlandse kinderen horen veel Engels om zich heen. TV en films zijn niet nagesynchroniseerd en ook horen ze veel muziek en reclame in het Engels. We zijn eraan gewend. Het is een deel van onze cultuur geworden. En als je er vroeg mee begint, dan kun je het ook heel goed leren.

De lessen spreken de kinderen erg aan. Vanwege de leuke, aansprekende plaatjes en filmpjes en vooral ook omdat ze zelf uitgedaagd worden al een beetje Engels te spreken. Ook hier geldt dat de lessen voor de kleuters spelenderwijs worden aangeboden. Ze hebben eigenlijk nauwelijks in de gaten dat ze leren!

In de groepen 3 t/m 8 van de basisschool krijgen de kinderen ook Engelse les, zodat ze ook op dat punt prima zijn voorbereid op het vervolgonderwijs. Zó vroeg geleerd voelt het Engels ongeveer net zo vertrouwd als de eigen moedertaal!

Functies

Wie doet wát op de basisschool?

Directeur:                          

Heeft de leiding over een school en is met name verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid, de kwaliteitsontwikkeling en de bedrijfsvoering.

Algemeen directeur:    

Als er meerdere scholen vallen onder bijvoorbeeld een gemeente of stichting dan staat boven de schooldirecteur vaak nog een bestuur en/of een bovenschoolse directie. Dit zogenaamde “bevoegd gezag” draagt zorg voor de beleidsontwikkeling en beleidsbepaling voor scholen en bewaakt de kwaliteit en de uitvoering.

Bestuur:                             

Het bestuur draagt de eindverantwoording over een of meerdere scholen. Het bepaalt het schoolbeleid en voert taken uit die door de overheid zijn opgelegd.

Groepsleerkracht:         

De groepsleerkracht (de juf of meester dus) geeft les en begeleidt leerlingen in een eigen groep. Hij of zij is de vraagbaak voor ouders en verzorgers over alles wat met het onderwijs van hun kind te maken heeft.

Vakleerkracht:                

Dit is een doorgaans gespecialiseerde leerkracht, die aan meerdere groepen lesgeeft in een specifiek vak. Bijvoorbeeld een gymdocent.

Remedial Teacher:        

Deze geeft extra ondersteuning aan leerlingen met leer- en gedragsproblemen. Meestal gaat het om ondersteuning in kernvakken, zoals taal en rekenen. Meer…

Intern begeleider

De intern begeleider is verantwoordelijk voor de ontwikkeling, coördinatie en uitvoering van het zorgbeleid van de school en, waar nodig, de begeleiding van leerkrachten. Meer…

Vertrouwenspersoon:

Is een aanspreekpunt voor klachten van ouders, leerlingen en personeel over nalatigheid, maatregelen en gedrag op school.

Teamleider / adjunct directeur: 

Vormt samen met de directeur de schooldirectie, en geeft mede leiding en sturing aan onderwijskundige zaken.

Ouderraad:

De ouderraad bestaat uit ouders die zich inzetten voor de organisatie van leuke schoolse activiteiten en voor (beleids) zaken in het belang voor ouders en leerlingen. Meer…

Medezeggenschapsraad:

Deze bestaat uit personeel en ouders die meedenken over het schoolbeleid en heeft vaak een adviserende, en ook een beslissende rol in beleidszaken.    Meer…

Onderwijsondersteunend personeel

Leerkrachten kunnen incidenteel bij hun werk in de klas worden bijgestaan door ouders, die bijvoorbeeld optreden als “leesmoeder”. Ook is het mogelijk dat de school speciaal opgeleide klassen- of onderwijsassistenten inzet of dat bijvoorbeeld enige tijd een stagiair van de PABO ervaring komt opdoen onder de hoede van een leerkracht.

Daarbij kan het voorkomen dat de stagiair eens zelfstandig een lesje voor de groep verzorgt. Meer…
Afhankelijk van het niveau van de stagiaire kan de leerkracht van de kinderen daar wel of niet bij aanwezig zijn.

Overig ondersteunend personeel:                        

Net zoals in de meeste organisaties hebben ook basisscholen doorgaans ondersteunend personeel in dienst voor niet onderwijs specifieke taken. Bijvoorbeeld een conciërge, administratief medewerker, schoonmakers et cetera.

Externe ondersteuning:

Ambulant begeleider

Deze geeft begeleiding aan kinderen met een taal-/spraakprobleem of kinderen met een stoornis en ondersteunt de leerkracht en eventueel de ouders.

Schoolbegeleidingsdienst:

De schoolbegeleidingsdienst verzorgt nascholingscursussen en begeleidt en ondersteunen scholen bij
problemen van schoolorganisaties en / of de begeleiding van kinderen.

GGD:

Voert periodiek gezondheidsonderzoek uit onder de kinderen. (Dit onderzoek is een beetje vergelijkbaar met dat van een consultatiebureau voor de jongste kinderen…)

Logopedist

Wanneer kinderen 5 jaar worden, screent de logopedist op taal- en spraakontwikkeling. Meer…

Stagiaires

Toekomstige collega’s

Op veel scholen zijn regelmatig stagiaires te vinden. Zij volgen op de Pedagogische academie voor het basisonderwijs (Pabo) een vierjarige opleiding tot leerkracht op de basisschool.

In het eerste jaar bestaat hun opdracht vooral uit het observeren in de klas en eventueel al eens les geven. De eigen groepsleerkracht van de kinderen blijft altijd in de klas aanwezig, als de stagiaire in zijn of haar klas lesgeeft. De leerkracht treedt dan op als begeleider en coach van de student.

Meestal wordt een stageplaats aangewezen door de Pabo en vaak dichtbij de woonplaats van de stagiaire. De begeleidende leerkracht stemt vooraf in met de komst van de stagiaire. De stageperiode kan variëren van enkele maanden tot een half jaar en vaak bezoekt de stagiaire zo in een studiejaar twee stagescholen.

Als een enkele student niet aan het gewenste niveau voldoet, wordt in overleg met de Pabo de stage beëindigd.

LIO-stagiaires

De studenten in het laatste jaar van de opleiding, volgen een stage “Leraar In Opleiding”. Deze LIO-stage duurt vaak één jaar. In het begin nog in het bijzijn van de groepsleerkracht en in de laatste periode zelfstandig, zonder dat de begeleidende groepsleerkracht altijd aanwezig is in het lokaal. Vaak wordt die ergens anders ingeroosterd, omdat basisscholen in deze tijd over zeer beperkte personeelsbudgetten beschikken.

Klassenassistent

Klassenassistent en Onderwijsassistent

Klassenassistent

In de onderbouw van het basisonderwijs (de groepen 1 t/m 4) wordt de leerkracht soms ondersteund door een klassenassistent. Voor deze functie bestaan 2 niveaus:

Niveau 3
Alleen verzorgende taken, zoals:
– het strikken van veters.
– het helpen bij de hygiënische verzorging, zoals handen wassen.
– het helpen van leerlingen bij de gym.
– het klaarzetten en opruimen van lesmateriaal.

Niveau 4
Naast verzorgende taken, ook eenvoudige onderwijsinhoudelijke taken, zoals:
– het helpen van groepjes leerlingen met het uitvoeren van opdrachten.
– het ondersteunen van de leerkracht bij het maken van lesmateriaal
– het motiveren van leerlingen om zich te concentreren en om zich in te zetten om de lesstof op te nemen.
– het houden van toezicht tijdens de pauzes.
– het signaleren van eventuele problemen of achterstanden bij leerlingen en dit met de leerkracht bespreken.
– het bijwonen van besprekingen over leerlingen.

De verantwoordelijkheid blijft natuurlijk altijd bij de leerkracht.

Onderwijsassistent:

Een onderwijsassistent biedt assistentie in de klas aan de leerkracht van alle groepen in het basisonderwijs (groepen 1 t/m 8). Hij of zij kan taken overnemen van de leerkracht en meer aandacht geven aan de leerlingen, maar is niet bevoegd om klassikaal les te geven.

Taken van de onderwijsassistent zijn:
– Het ondersteunen en begeleiden van leerlingen.
– Het assisteren van de leerkracht.
– Het uitvoeren van administratieve en verzorgende taken.
– Het assisteren bij buitenschoolse activiteiten.

De verantwoordelijkheid voor deze activiteiten ligt overigens altijd bij de leerkracht!