Category Archives: De school

Vrijeschool onderwijs

Niet alle ouders kiezen zondermeer voor het reguliere basisonderwijs. Soms kiezen ze bewust voor een school met een eigen visie op het onderwijs, zoals de Vrijeschool. Met de aanduiding “vrijeschool” wordt bedoeld dat een leerling zich in vrijheid op elk vlak van zijn of haar persoonlijkheid moet kunnen ontwikkelen. Daarom zijn er naast de gewone leervakken ook standaard veel creatieve en doe-vakken. Dit concept wordt aangeboden in zowel in het basis als voortgezet onderwijs en heeft als uitgangspunt dat onderwijzen ook opvoeden is. Onderwijs gaat verder dan alleen goed leren lezen of rekenen en staat ook in dienst van de persoonlijkheidsvorming, zowel individueel als in relatie tot de sociale gemeenschap.

De vrijeschool kent de volgende klassenindeling:
– de kleuterklas, kinderen van 4 tot 6 jaar
– de onderbouw van klas 1 t/m klas 6
– de middenbouw klas 7 en 8
– de bovenbouw kinderen van 12 tot 18 jaar

Als onderwijsvorm is de vrijeschool gebaseerd op de antroposofische pedagogiek van Rudolf Steiner. De vrijeschoolpedagogiek is gericht op de ontwikkeling van het hele kind, zowel geestelijk, lichamelijk als emotioneel. Het onderwijs gaat ervan uit dat elk kind uniek is en zijn eigen unieke pad van ontwikkeling heeft. De pedagogiek is gericht op het helpen van kinderen om hun volledige potentieel te bereiken en een zinvol leven te leiden. De nadruk ligt op de natuur en natuurlijke materialen zoals wol, steen, hout of bijenwas. Zo is het meubilair ook van natuurlijk materiaal (hout) gemaakt. Op die manier leren kinderen hoe de natuur in elkaar zit en tegelijkertijd wordt de zintuiglijke ontwikkeling gestimuleerd. Ook expressie en fantasie spelen een belangrijke rol. Het kind leert zich uiten en ontwikkelt zich tot een creatief mens. Alles wat het kind doet, is vrije expressie.

Enkele onderscheidende kenmerken van de vrijeschool zijn:

Een vrije leeromgeving: Kinderen op de vrijeschool hebben veel vrijheid om te leren op hun eigen manier en in hun eigen tempo. Er is geen sprake van verplichte lesstof of toetsen.
Een holistische benadering: De vrijeschoolpedagogiek is gericht op de ontwikkeling van het hele kind, zowel geestelijk, lichamelijk als emotioneel. Er wordt aandacht besteed aan alle aspecten van de ontwikkeling van het kind, zoals leren, spelen, bewegen, creatief zijn en sociale contacten leggen.
Een ritmisch jaarritme: De vrijeschool is gebaseerd op een ritmisch jaarritme. Dit betekent dat de lessen en activiteiten worden afgestemd op de seizoenen en de natuur.
Een kunstzinnige benadering: De vrijeschoolpedagogiek is kunstzinnig van aard. Er wordt veel aandacht besteed aan creatieve activiteiten, zoals tekenen, schilderen, muziek maken, dansen en toneelspelen.
Een gemeenschapsgevoel: De vrijeschool is een gemeenschapsschool. Kinderen, ouders en leerkrachten werken samen om een ​​veilige en ondersteunende leeromgeving te creëren.

Op een vrijeschool leren de kinderen met hoofd, hart en handen. Zij streven ernaar dat een kind uitgroeit tot een volwassene die beschikt over:
– het vermogen tot denken en begrijpen vergroten (hoofd)
– het gevoelsleven,  betrokkenheid, inlevingsvermogen (hart)
– het vermogen wilskrachtig te handelen, lichamelijk en motoriek (handen)

In de huidige Westerse samenleving wordt vooral veel aandacht besteed aan het denkvermogen. Op reguliere scholen gaat vaak meer aandacht uit naar cognitieve prestaties, zoals rekenen en taal, en minder naar het gevoelslevenen het wilskrachtige handelen van kinderen. Op een vrijeschool is het de taak van de leerkracht om aan alle drie de dimensies evenveel aandacht te besteden.                                                              

De vrijeschool biedt een breed onderwijspakket aan. Kinderen leren niet alleen lezen en rekenen, maar ook vreemde talen spreken, dansen, toneelspelen, zingen, schilderen. Ze werken in de tuin en vieren feest.  De vrijeschool wil kinderen al die bagage meegeven, zodat zij later van alle markten thuis zijn. 

Ritme en beweging versterken het geheugen, geven houvast, veiligheid en herkenning. Daarom zie je ritme zie je terug in de dagindeling, de weekindeling en de jaarindeling.
De dagindeling verloopt volgens een vast patroon en volgens vaste rituelen: bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier samen eten en drinken.
De weekindeling heeft steeds terugkerende activiteiten: de school heeft op maandag een weekbegin en op vrijdag een afsluiting,
De jaarindeling volgt de seizoenen en de jaarfeesten: Sint-Nicolaas, Sint-Maarten, kerstmis, Pasen, driekoningen en Pinksteren worden gevierd.

Kleuters leren vanuit de nabootsing en het spelen. De voornaamste bezigheid van kleuters is dan ook spelen. Daarmee worden de creativiteit en de fantasie geprikkeld. Ook in het leren neemt het vrije spel een belangrijke plaats in. Met het luisteren naar verhalen, het nazeggen en meespelen van rijmpjes, versjes, taalspelletjes en het kijken naar prentenboeken maken de kleuters spelenderwijs kennis met taal. Tijdens deeg kneden, brood bakken, tellen in de kring, meten met lappen en passen met blokken, wordt voorbereidend gerekend.

Leerkrachten vroeger en nu

Om bevoegd te zijn om onderwijs te geven aan kleuters diende men een vierjarige opleiding te volgen aan de Kleuterleidsters Opleiding School (KLOS). Een opleiding voor meisjes dus. Daar leerde men alles over de opvoeding en ontwikkeling van kleuters. Daaronder praktische zaken, zoals hoe men met de kleuters kunt werken, zoals knutselen, prikken, etc. Maar ook hoe men met kleuters om moet gaan. Hoe men tegen ze praat, hoe men het onderwijs aanpakt en wat ze precies nodig hebben. Geleerd wordt wat kleuters aanspreekt en hoe men ze kan motiveren. Heel belangrijk is dat kleuterleidsters kunnen improviseren, mocht zich in of buiten de klas iets voordoen waar ze niet op voorbereid zijn. Bij de opleiding behoorden uiteraard ook vakken als methodiek, didactiek, pedagogiek en psychologie. Maar ook muziek, handenarbeid en lichamelijke opvoeding. En natuurlijk moest doormiddel van stages ook de nodige praktijkervaring worden opgedaan. Zeker destijds speelden kinderen op de kleuterschool veel met blokken, poppen en auto’s, er werd geverfd, geknutseld, en gepuzzeld. Ook werd er veel gezongen en voorgelezen en werden er versjes aangeleerd en mooie verhalen verteld. Alles afgestemd op het onderwijs van toen. Na verloop van tijd maakten de toekomstige kleuterleerkrachten (“Klossers”) ook kennis met educatieve reken- en taalmaterialen, zoals o.a. mini loco, domino, lotto’s etc., die ook nu nog steeds worden gebruikt. Na de invoering van de basisschool in 1985 werd de gescheiden opleiding tot kleuterleidster niet meer nodig en werd deze onderdeel van de opleiding tot leerkracht basisonderwijs.

Wilde men onderwijzer(es) op een lagere school worden, dan moest een opleiding volgen aan de Kweekschool. De “kwekelingen” volgden daar vakken zoals pedagogie (de wetenschap van de opvoeding), didactiek (de leer van het onderwijs), Nederlands, rekenen, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde, scheikunde, biologie, lichamelijke opvoeding, handvaardigheid, muziek en tekenen. Daarnaast moesten zij praktijkervaring opdoen als stagiaires aan een lagere school.

In 1968 werd de kweekschool pedagogische academie (PA) en in 1985 Pedagogische Academie voor het Basis Onderwijs (PABO). Het is een 4 jarige hbo-opleiding om leerkracht te worden op een basisschool, inclusief het kleuteronderwijs. De opleiding gaat uiteraard mee met z’n tijd, zodat er ook zaken aan bod komen zoals het omgaan met leerling volgsystemen, maar ook met bijvoorbeeld culturele verschillen in de klas.

Tegenwoordig wordt van kleuters verwacht dat ze bepaalde dingen kunnen en kennen om door te stromen naar een volgende groep. Zij moeten voldoen aan einddoelen van groep 1 of van groep 2.
Net als voor de groepen 3 t/m 8 zijn daar nu de Cito-toetsen en leerlingvolgsystemen voor.
Niet alle veranderingen zijn verbeteringen en soms kan men zich afvragen In hoeverre ze zijn ingegeven door de drang van de hedendaagse bedenkers om maar te willen veranderen. Wanneer een basisschoolleerling, dus ook een kleuter, iets achterloopt in zijn ontwikkeling, wordt de oorzaak gezocht en tracht men het kind te helpen. Nog vrij recent werd daarvoor “remedial teaching” (RT) ingezet. Kinderen die wat achterliepen kregen wat extra begeleiding door “RT-leerkrachten”. Mede door het passend onderwijs, maar ongetwijfeld ook door personeelsgebrek, is deze vorm van ondersteuning op veel scholen verdwenen. Dat is erg jammer, want zo vallen er kinderen, die juist die extra aandacht nodig hebben, uit de boot. Zij missen dan net dat ene “zetje” in de rug, om door te gaan naar het voor hen meest geschikte vervolgonderwijs.

Na het tweede of derde leerjaar van de Pabo vinden een of meer specialisaties plaats. In de leeftijd specialisatie kiest een student voor het jongste kind (groep 1 t/m 4) of voor het oudste kind (groep 5 t/m 8) en breidt zijn of haar kennis uit over het lesgeven aan de gekozen doelgroep. In de vakspecialisatie specialiseert de student zich in een bepaald schoolvak of vakgebied.  Studenten die gekozen hebben voor het jonge kind verwerven de bevoegdheid  om óók les te geven aan hogere groepen. Waarschijnlijk gaat dit in de toekomst overigens veranderen.
Vanuit het onderwijsveld en vanuit de Tweede Kamer is de wens geuit om tot een sterkere specialisatie te komen. Daarom zijn er in september 2020 op zes hogescholen pilots gestart, die het mogelijk maken om een specifieke opleidingsroute te volgen, gericht op het jonge kind (JK) of het oudere kind (OK).

Fröbel: grondlegger kleuterschool

Het Fröbelonderwijs is gebaseerd op de ideeën van de Duitse opvoedkundige Friedrich Fröbel. Hij stelde vast dat kinderen van nature nieuwsgierig en leergierig zijn en dat ze het beste leren door te doen. Hij ontwikkelde allerlei speelgoed en materialen om kinderen te helpen hun vaardigheden en kennis te ontwikkelen. Ook richtte hij rond 1840 een Kindergarten op, een tuin die het ideale milieu was voor het kinderspel. (Dit verklaart o.a. dat de het Engelse woord “Kindergarten” als aanduiding voor de kleuterschool. Het ging Fröbel erom dat kleuters worden opgeleid, voorafgaand aan hun latere arbeid.

Belangrijke kenmerken van het Fröbelonderwijs:

Nadruk op spelen en ontdekken: Kinderen leren het beste door te spelen en te ontdekken. Het Fröbelonderwijs biedt kinderen een veilige en stimulerende omgeving om te spelen en te leren.
Gebruik van speciaal materiaal: Fröbel ontwikkelde een aantal speciale materialen om kinderen uit te dagen en te stimuleren hun vaardigheden en kennis te ontwikkelen.
Nadruk op creativiteit: Het Fröbelonderwijs legt de nadruk op creativiteit. Kinderen worden aangemoedigd om hun eigen ideeën te ontwikkelen en uit te voeren.
Nadruk op zelfstandigheid: Het aanmoedigen van kinderen om zelf te leren en te ontdekken.
Nadruk op samenwerking: Kinderen leren samenwerken om taken te voltooien en van elkaar te leren.

Het Fröbelonderwijs is een effectieve onderwijsmethode die kinderen helpt om zich op een brede manier te ontwikkelen.

Ook in Nederland werden de denkbeelden van Fröbel populair. De eerste kleuterscholen hier werden dan ook aangeduid met fröbelscholen. In 1985 werd de kleuterschool, samen met de lagere school gecombineerd tot wat wij kennen als het basisonderwijs. Hoewel daarmee de naam Fröbel uit het directe zicht verdween, zijn er nog genoeg dingen die ons aan Fröbel herinneren. “Fröbelen” bijvoorbeeld, als aanduiding voor “vrijblijvend creatief bezig zijn”.
Spel was volgens Fröbel een voorwaarde voor de kinderlijke ontwikkeling. Door middel van spel, liedjes, verhalen en lichamelijke activiteit (het liefst in de natuur), spelen met driedimensionale objecten als de bol, de kubus en de cilinder, zou de ontwikkeling van het kind gestimuleerd worden; een idee dat resulteerde in de eerste blokkendozen (afbeelding 2). Andere leermiddelen waren zachte gekleurde ballen, materiaal om mee te tekenen, te vlechten, mozaïeken, weven, vouwen, kleien, plakken, bouwen, enz.

Scholen vroeger en nu

Sinds 1981 zijn kleuterscholen en lagere scholen samengevoegd tot één basisschool, voor kinderen van 4 tot 12 jaar. De lagere school kenden al een lange traditie, met vanaf 1920 relatief veel wettelijke regels. Het kleuteronderwijs daarentegen ontwikkelde zich na 1920 nog decennialang in een relatief grote mate van vrijheid. Pas in 1955 kwam er een wettelijke regeling voor het kleuteronderwijs.

De wet op het lager onderwijs van 1920 duidde het kleuteronderwijs nog aan als “bewaarschool” onderwijs en stelde eisen aan bijvoorbeeld de hygiëne in de gebouwen. Feitelijk wilde men ook regels stellen voor de inhoud van het bewaarschoolonderwijs, maar daarvan werd om politieke en financiële redenen afgezien. Wel werd in 1921, een aparte inspectie voor het bewaarschoolonderwijs in het leven geroepen met aanvankelijk tien inspectrices en vanaf 1924 noch slechts vijf. Omstreeks 1934 werd deze inspectie geheel opgeheven en in 1948 opnieuw ingevoerd.
Het voorgaande nam niet weg dat toch veel aandacht uitging naar onderwijs-inhoudelijke zaken en de opleiding van de onderwijsgevenden. Al in 1920 was duidelijk dat de taak van de bewaarschool niet bestond uit het “bewaren”,  in de zin van “opbergen” van kleine kinderen. De school diende hen vooral voor te bereiden op het lager onderwijs, maar met een andere benadering dan op de lagere school. Al spelende moesten de kleuters leren, maar op de lagere school was dat afgelopen. Daar moest gewerkt worden.

De aanduiding ‘bewaarschool’ werd vervangen door “school voor voorbereidend onderwijs”.
Maar nog meer door de aanduiding “Fröbelschool”. Verreweg de meeste scholen van na 1920 werden naar de methode-Fröbel ingericht. Hierbij werd de leidende activiteit van de onderwijzeres deels vervangen door de spontane activiteit, het zelf bezig zijn van het kind; het klassikale onderwijs werd gecombineerd met bezigheden van eigen keuze. Geheel onomstreden was deze methode echter niet.

Daarnaast kwamen er namelijk zogenaamde “Montessorischolen”, die de nadruk legden op de vorming tot mens, op de ontwikkeling van de mogelijkheden, die nog sluimerend in het kind aanwezig waren en het klaar moest maken voor een zakelijke en efficiënte wereld. Montessori was geen voorstander van het (laten) doen van spelletjes en het vertellen van sprookjes. In 1957 stonden tegenover 83,8 procent “Fröbelscholen” slechts 5,1 procent Montessorischolen.

In de groepen 1 en 2 van de tegenwoordige basisscholen wordt nog steeds met Fröbelmateriaal gewerkt.
Bijvoorbeeld:
Met blokken bouwen om het ruimtelijk inzicht van kinderen te ontwikkelen.
Mozaïek leggen Om de vormen te leren, voor de zintuiglijke waarneming, het ervaring opdoen met patronen maken en het ontdekken van symmetrische vormen en samenstellingen in figuren.  
Vouwen voor het ruimtelijk inzicht, de fijne motoriek, de oog-hand coördinatie, voor rekenbegrippen en de training van het geheugen.
Ook wordt er in de groepen 1 en 2 van de reguliere basisscholen nog wel met montessorimateriaal gewerkt, zoals kleurspoelen, telstokken en de roze toren.

Een school kiezen voor je kind

Welke school je voor je kind kiest hangt sterk af van je persoonlijke situatie en voorkeuren.  Er is niet één standaard antwoord welke keuze de beste is. Daarom hieronder een aantal overwegingen die een rol kunnen spelen:

Voordat hun kind naar de basisschool gaat kiezen ouders meestal voor een kinderopvang of een peuterspeelzaal. Als je op zoek bent naar een fulltime opvang met een gevarieerd programma, dan is een kinderdagverblijf een goede keuze. Als je op zoek bent naar een parttime opvang die zich vooral richt op de sociale en emotionele ontwikkeling van je kind, dan is een peuterspeelzaal doorgaans een goede keuze.

De meeste ouders kiezen voor een kinderopvang of peuterspeelzaal in de buurt. Steeds vaker is dit een Integraal Kind Centrum (IKC) voor kinderen van nul tot dertien jaar, waar onderwijs, opvang en welzijnsactiviteiten zijn samengevoegd. School en kinderopvang vallen vaak onder één directie of bestuur en werken vanuit één pedagogische visie. Kinderen van de kinderopvang bij een IKC zijn doorgaans meteen verzekerd van een plek op de basisschool.

Het voorgaande komt er dus vaak op neer dat de keuze voor een kinderopvang of peuterspeelzaal tevens een keuze is voor de basisschool. Maar vaak zijn het praktische keuzes, ingegeven door bijvoorbeeld het gemak van de ouders of wat de meeste kinderen in de buurt doen. Meestal een veilige en praktische keuze dus, waar weinig nadelen aan kleven. Tóch zijn er veel ouders die zich zorgvuldig oriënteren, voordat ze een school voor hun kind kiezen.
Bijvoorbeeld door eerst eens een paar basisscholen in de buurt te bezoeken om een beetje een indruk op te doen over de sfeer daar. Het personeel, de omgang met de kinderen, het gebouw en eventueel zaken zoals de voor- en naschoolse opvang en dergelijke. Allemaal praktische zaken dus, die feitelijk nog niets te maken hebben met de onderwijskundige visie. Ga je deze aanpak volgen, bedenk dan wel dat je bezoek maar een momentopname is en je waarschijnlijk geen onderwijsdeskundige bent.

De hiervoor genoemde oriëntatie is feitelijk nog vrij oppervlakkig, maar kan wél goede informatie opleveren voor verder onderzoek. Iedere basisschool is verplicht een schoolgids op te stellen. Naast allerlei praktische zaken, zoals de schooltijden en vakanties staat daarin ook informatie over de inhoud en de aanpak van het onderwijs. Verder komen ook zaken aan de orde zoals kwaliteitszorg, passend onderwijs en dergelijke. Als ouders moet je er overigens maar op vertrouwen dat dit geen “dode letters” zijn, die niet door de feiten worden ondersteund.

Wil je meer weten over de onderwijsinhoudelijke kant van de school, dan kun je ook online bronnen raadplegen, met objectieve informatie over de school, zoals:
Onderwijsinspectie: Algemeen: https://www.onderwijsinspectie.nl/zoek-scholen
Onderwijsinspectie: Scholen op de kaart: https://scholenopdekaart.nl/
Onderwijsinspectie: Toezichtresultaten: https://toezichtresultaten.onderwijsinspectie.nl/
Alle cijfers:  https://allecijfers.nl/basisscholen-overzicht/

Elders op mijn weblog vind je meer informatie over de verschillende soorten basisscholen en hun specifieke betekenis. Bijvoorbeeld de verschillende “denominaties”, zoals katholieke, christelijke of openbare scholen, visies op het onderwijs, zoals Daltonschool, Jenaplanschool en dergelijke. De Vrijeschool en het Montessori onderwijs worden daarnaast nog wat uitgebreider beschreven.

Montessori onderwijs

Het Montessorionderwijs is een onderwijsmethode die rond 1900 is ontwikkeld door de Italiaanse arts en pedagoge Maria Montessori. Zij ging ervan uit dat de eerste levensjaren van groot belang zijn voor de ontwikkeling van een kind. Zij ontwikkelde haar eigen materiaal en hechtte veel belang aan het betrekken van peuters en kleuters in het huishouden. Tot op vandaag wordt haar methodiek nog als actueel en relevant beschouwd. Het is gebaseerd op het idee dat kinderen van nature nieuwsgierig en leergierig zijn en dat ze het beste leren door te doen.
De Montessorimethode is gericht op het ontwikkelen van de zelfstandigheid, creativiteit en sociale vaardigheden van kinderen.

Enkele kenmerken van het Montessorionderwijs zijn:

Zelfstandig leren: Kinderen kiezen zelf hun werk en bepalen zelf hoe lang ze eraan werken.
Praktische activiteiten: Er wordt gebruik gemaakt van activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen van de zintuigen, de motoriek en de cognitieve vaardigheden van kinderen.
Orde en structuur: Om kinderen te helpen zich gefocust en gemotiveerd te voelen zijn Montessorischolen zeer ordelijk en gestructureerd.
Natuur: In het onderwijs wordt relatief veel aandacht besteed aan de natuur.
Samenwerking: Ook wordt kinderen geleerd om samen te werken en elkaar te helpen.
Het Montessorionderwijs is een populaire onderwijsmethode die wordt gebruikt over de hele wereld.

Het montessorionderwijs gaat ervan uit dat een kind een natuurlijke en noodzakelijke drang tot zelfontwikkeling heeft. De leerkracht volgt deze ontwikkeling biedt daarvoor de juiste omgeving en materialen aan. Zo leert een kind zo veel mogelijk in zijn eigen tempo.
De kinderen werken veel zelfstandig en in kleine groepjes, maar krijgen ook af en toe klassikaal les. Ook werken ze vaak met planners waarin ze bijhouden welke werkjes ze hebben gemaakt en wat ze nog moeten doen. Dit bevordert hun zelfstandigheid en geeft hen inzicht in hun eigen leerproces. Kinderen worden op een montessorischool altijd in een klas gezet met leerlingen van drie leeftijdsgroepen, wat als belangrijk wordt beschouwd voor hun harmonische ontwikkeling. Zo krijgt een kind immers de ervaring eerst de jongste, dan de middelste, en de oudste te zijn.
De Montessorimethode maakt gebruik van speciaal ontwikkelde leermaterialen, afgestemd op verschillende leeftijden en ontwikkelingsfasen. Eigenschappen van deze materialen zijn ondermeer:

Controle van de fout: het lesmateriaal maakt direct duidelijk wanneer een kind iets fout heeft gedaan. Daardoor krijgt het kind zelf inzicht in wat het fout heeft gedaan en hoe het dit kan verbeteren.
Centraal stellen van één vaardigheid: Bijvoorbeeld ordenen van klein naar groot met de roze toren.
Het gebruik van natuurlijke lesmaterialen: Bijvoorbeeld hout en stof.

De meeste montessorischolen hebben (in de kleutergroep) de volgende montessorimaterialen:

Zintuigelijk materiaal, zoals o.a. gehoorkokers, de bruine trap, roze toren en kleurspoelen;
Taalmateriaal, zoals o.a. schuurpapieren letters en taalsymbolen;
Rekenmateriaal, zoals o.a. het gouden materiaal (telkraaltjes), de honderdketting en rekenstokken;
Kosmisch materiaal, zoals o.a. insteekkaarten landen en vlaggenstandaard.(voor bovenbouw)

Te verwachten vervolgonderwijs

Niveauverschillen

De eerste “prestaties” van je kleuter zeggen uiteraard nog niets over het verdere verloop van zijn of haar schoolcarrière. Tóch bestaan er tussen jonge kinderen vaak al opmerkelijke niveauverschillen.
Het zou onverstandig zijn om als leerkracht van groep 1–2 al ver op de zaken vooruit te lopen, maar intuïtief voelt deze vaak wel aan welke kinderen mogelijk naar HAVO of VWO zullen doorstromen en welke naar het VMBO.

Geduld

Als ouder wil je graag dat je kind het goed gaat doen op school. Op de basisschool komen ze voor het eerst in een omgeving waar prestaties er langzaamaan toe gaan doen. Als je kind eenmaal een beetje gewend is in groep 1 wordt het uitgedaagd om zich spelenderwijs te ontwikkelen. Het uitdagen is in de kleutertijd véél belangrijker dan het toetsen. Dat komt allemaal later wel! Pas als beslist moet worden of een kind naar groep 2 of 3 kan wordt gekeken of het daaraan toe is. Daarbij spelen dan meestal niet alleen kennis en vaardigheden een rol, maar vooral ook de leeftijd, de zelfredzaamheid en de omgang met anderen. Bijvoorbeeld de andere kinderen en de leerkrachten. Het is prettig als je dan als ouder te horen krijgt dat je kind zich al goed aanpast, goed meedoet en misschien al wat slimheid laat zien. Voor echte conclusies is het dan nog veel te vroeg.

Achterstand

Nogal wat kinderen laten niet direct zien wat ze al in hun mars hebben. Misschien zijn ze verlegen of moeten ze wennen aan de andere kinderen. Soms kunnen fysieke beperkingen een rol spelen, zoals doofheid of bijziendheid. Het kan voorkomen dat die niet tijdig worden opgemerkt, en daardoor al tot een zekere achterstand kunnen leiden. Een kind dat bijvoorbeeld woorden niet goed verstaat zal die ook niet goed uitspreken. Soms ontdekt dan de logopedist dat het niet goed hoort. Vaak kan slecht horen gemakkelijk verholpen worden. Vanzelfsprekend kan ook bijvoorbeeld bijziendheid het leren in de weg staan. Een bril is dan meestal de oplossing. Ook kan een kind een taalachterstand hebben. Bijvoorbeeld als het in een andere taal dan het Nederlands zijn opgevoed. Misschien is het wel heel erg pienter, maar begrijpt het vragen of uitleg niet en kan het zich niet goed uitdrukken.
Dit soort belemmeringen kunnen het voor de leerkracht lastig maken om zicht te krijgen op de mogelijkheden van een kind en de mate waarin het zich ontwikkelt.

Voorlopers

Zoals eerder aangegeven krijgt de leerkracht soms al vroeg een redelijk beeld van de mogelijkheden van je kind. En – eerlijk is eerlijk – vaak valt de appel niet ver van de boom. Het opleidingsniveau van de ouders zegt vaak ook wel iets over het te verwachten niveau van hun kroost. Maar niets is zeker. Net zomin overigens als de vergelijking met een ouder broertje of zusje. Ieder kind is een zelfstandig individu, met een eigen karakter, aanleg en interesse. Geen twee kinderen zijn exact hetzelfde, zelf niet binnen een gezin. Bovendien kan een kind met een relatief hoge intelligentie door allerlei oorzaken achterblijven. Bijvoorbeeld door een gebrek aan voldoende uitdaging, of door gebrekkig sociaal gedrag. Onder andere daarom is het heel belangrijk dat een school voldoende aandacht heeft voor hoogbegaafde kinderen.

Remmende factoren

Sommige kinderen die uitstekend meekomen in de eerste klassen van het basisonderwijs kunnen later te maken krijgen met stagnaties. Bijvoorbeeld door problemen thuis, door een verhuizing, door gebrek aan motivatie of concentratie. Maar ook doordat ze bijvoorbeeld niet goed kunnen opschieten met een of meer kinderen uit de klas. Misschien worden ze gepest of anderszins in hun doen en laten belemmerd. Al deze zaken maken dat het weleens erg voorbarig kan zijn om te vroeg conclusies te trekken over het niveau van kinderen en over hun toekomstige schoolkeuze.

Thuis helpen met rekenen

Eerst besef ontwikkelen

Kleuters krijgen in de groepen 1 en 2 nog geen rekenonderwijs zoals in de groepen 3 t/m 8. Daarvoor wordt al wél een basis gelegd, door het besef te ontwikkelen van tijd, ruimte, getallen en dergelijke. Als je begrijpt waar de school van je kind mee bezig is kun je daar misschien thuis op inspelen.

Ontdekken

Het begint eigenlijk al in de peuterleeftijd van 2 – 3 jaar, als je kind langzaamaan de wereld om zich heen begint te ontdekken. Zo ontdekt het vaak het verschil al tussen 1 of 2 dingetjes en heel veel. Geleidelijk aan kan het ook al zeggen hoe oud het is en steekt soms met trots een paar vingers in de lucht. Het kan al dingetjes ordenen, alle grote auto’s bij elkaar zetten en alle kleine. Het beseft dat getallen iets betekenen. Dit wordt ook wel “ontluikende gecijferdheid” genoemd.

Tellen

Een kind van 4 jaar kan vaak al de telrij opnoemen (het akoestisch tellen) zonder echte kennis van het getalbegrip. Daarom wordt in groep 1 en 2 geoefend met telliedjes, -versjes en -bewegingen. Ook het tellen van hoeveelheden in allerlei situaties is van belang bij het aanvankelijk rekenen, net als het herkennen van begrippen zoals veel/weinig of meer/minder.

In de kleutergroepen leert je kind voorwerpen tellen, terwijl het deze aanwijst. Dit wordt ook wel aangeduid als “synchroon tellen” en is een belangrijke schakel in het rekenproces. Een voorwerp mag niet twee keer worden benoemd, maar ook niet worden overgeslagen.

Ook leert je kind verschillende functies van getallen. Bijvoorbeeld:

  • Aantallen kunnen benoemen: zoals 5 potloden, maar ook 5 kraaltjes of 5 poppen
  • Getallen kunnen benoemen: dat is de 3, dat de 4, en daarna komt 5, 6, etc.
  • Naamgetallen: bijvoorbeeld ik woon op huisnummer 7
  • Meetgetallen: mijn zusje is 4 jaar
  • Rekengetallen: 1 en nog 1 erbij is bij elkaar 2

Zo ontwikkelt Je kind geleidelijk steeds meer inzicht in de verschillende betekenissen en functies van getallen en de relaties ertussen. Deze ontwikkeling heet ‘beginnende gecijferdheid’.

Soms zegt een leerkracht: “kinderen moeten tot 10 kunnen tellen”. Daarmee wordt bedoeld dat een kind niet alleen de telrij tot 10 kan opzeggen, maar ook het begrip heeft van de getallen tot tien.
Het kind moet ermee kunnen ordenen, vergelijken, hoeveelheden bepalen en zelfs eenvoudige erbij/eraf sommen kunnen oplossen.
Bijvoorbeeld:

  • Ordenen: waar zie je allemaal 2 of 5 dingen bij elkaar, etc.
  • Vergelijken: waar zie je evenveel, meer of minder.
  • Hoeveelheden bepalen: in één keer kunnen zien dat er bijv. 5 kralen liggen.
  • Eenvoudige erbij/eraf sommen: ik heb 2 blokjes, ik doe er 1 bij, hoeveel samen? Ik heb 5 dopjes, ik doe er 2 weg, hoeveel blijft erover?

 Als je kind moeite heeft met tellen.

  • Oefen vaak de telrij van 1 tot 10
  • Gebruik prentenboekjes! Bij de bieb of boekenwinkels zijn er veel telboekjes.
  • Oefen veel met telliedjes: zie onderaan de verschillende liedjes/versjes.
  • Overgooien met de bal en tellen.
  • Tel de vingers. Vijf vingers aan iedere hand.
  • Tel de tenen. Vijf tenen aan ieder voet.
  • Tel de armen en benen van de pop. Dan van het kind.
  • Hoeveel wielen heeft de auto?
  • Verschillende telspelletjes zijn in de winkel te koop. (Zie hieronder enkele spellen)

Thuis rekenen met je kleuter:

  • Laat je kind eens tellen hoeveel knuffels het heeft.
    – Leg de grote knuffels bij elkaar en de kleine.
    – Waar zijn er meer van?
    – Waar minder?
    – Of zijn er evenveel? (Zo ook met autootjes, potloden, etc.)
  • Loop de trap op of af en laat je kind tellen hoeveel treden de trap heeft.
  • Laat je kind helpen bij het tafeldekken. Stel tijdens het tafeldekken vragen als:
    – Hoeveel borden hebben we nodig?
    – Hoeveel vorken hebben we nodig?
    – Hoeveel lepels liggen er?
    – Zet ook eens vier bekers op tafel, terwijl er vijf nodig zijn. Vraag dan: zijn er genoeg?
    Hoeveel moeten er nog bij?
  • Spelletjes met de zandloper/ keukenwekker!
    – Hoelang doe ik over een puzzeltje?
    – Hoe snel kan ik de trap oplopen?
  • Laat je kind bepaalde dingen sorteren op grootte, op kleur, op soort: bijv. met knopen, ballen, knikkers, etc.
  • Maak een spelletje: wie heeft er meer knikkers, wie minder, of hebben we evenveel?
  • Oefen met een dobbelsteen; rol of gooi de dobbelsteen. Hoeveel heb je gegooid, hoeveel stappen moet je maken?
  • Oefen met snoepjes, ballen, poppen, etc.: je hebt 2 snoepjes en je krijgt er 1 bij hoeveel heb je er dan samen?
  • Leg een aantal voorwerpen op de tafel (ca 7 stuks) laat je kind er goed naar kijken. Doe er dan een doek overheen. Hoeveel dingetjes kan het nog opnoemen? (Geheugenspel)
  • Variant: Je kind heeft de ogen dicht, je haalt er 1 voorwerp uit. Wat is er weg?
    Dit kan ook met 2 dingen, etc.

Voorbeelden van gezelschapsspellen met rekenen

  • Ganzenbord
  • Cijferkwartet
  • Mens erger je niet
  • Huisje boompje beestje
  • Vier op een rij
  • Jumbolino
  • Memory
  • Verschillende lottospelletjes

  

Telliedjes en versjes

Hoedje van papier

Een, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van,
een, twee, drie, vier, hoedje van papier.
En als het hoedje dan niet past, zetten we ‘m in een glazen kast.
Een, twee, drie, vier, hoedje van papier.

Berend Botje

Berend botje ging uit varen
met zijn scheepje naar Zuid Laren
de weg was recht, de weg was krom,
nooit kwam Berend Botje weerom

Een, twee, drie, vier, vijf zes, zeven,
waar is Berend Botje gebleven?
Hij is niet hier, hij is niet daar,
Amerika, Amerika,”
Driemaal in de rondte van je hopsasa.

Een twee kopje thee

Eén, twee, kopje thee
drie, vier, glaasje bier
vijf, zes, kurk op de fles
zeven, acht, soldaat op wacht
negen, tien, ik heb een dief gezien
tien, elf, je bent ‘m zelf.

Eén hoofd, één romp, twee benen,
twee voeten, maar wel tien tenen.
Eén arm aan iedere kant, vijf vingers aan iedere hand,
twee ogen van voren, opzij zitten je oren,
een neus, twee lippen een mond
tenslotte, twee billen en een kont.

 

Pas op voor vooroordelen

Een eerlijk oordeel

Mensen hebben vaak vooroordelen. Vage aannames, die feitelijk niet echt goed zijn onderbouwd. Eventuele vooroordelen van de leerkracht(en) kunnen een grotere rol spelen bij de beoordeling van je kind dan je wellicht zult denken. Probeer deze eventueel tijdig te signaleren en bespreekbaar te maken. Voordat je het weet kunnen vooroordelen een eigen leven gaan leiden en het gedrag en de keuzes van de school negatief beïnvloeden.

Soorten vooroordelen

Het kan voorkomen dat van een kind met anderstalige ouders ten onrechte wordt aangenomen dat het niet goed kan leren, vooral als het moeite heeft met de Nederlandse taal. Veel hoogbegaafde kinderen worden negatief beoordeeld, vanwege hun sociale gedrag. Bijvoorbeeld hun moeizame contact met de andere kinderen. Ook kunnen tijdelijk barrières, zoals doofheid of bijziendheid de oorzaak vormen voor een relatief lage beoordeling van de intelligentie van een kind of het vermogen om te leren.

Tweetalig

Steeds meer kinderen groeien tweetalig op. Hier ligt een flinke uitdaging voor het onderwijs. Bijvoorbeeld als een kind in groep 1 van de basisschool geen enkel woordje Nederlands beheerst.  De ouders spreken thuis geen Nederlands en de zomervakantie brengen ze met hun kinderen door in hun land van herkomst. Hun goed recht, maar niet bepaald ideaal om hun kind Nederlands te leren spreken en vooral begrijpen! Als een kind desondanks, na verloop van tijd tóch goed mee kan op een school waar in het Nederlands wordt onderwezen is een geweldige prestatie!
Wanneer bijvoorbeeld in groep 3 en hoger zogenaamde “niveaugroepjes” worden gevormd bestaat het gevaar dat het kind in een relatief “zwak” groepje wordt geplaatst. En waarom zou het zich dan ook niet daarnaar gaan gedragen? Vooral als de ouders geen of gebrekkig Nederlands spreken loert hier het gevaar dat een kind ten onrechte als een “achterblijvertje” wordt gezien én behandeld.
Leerkrachten zijn doorgaans voldoende professioneel, maar ouders mogen gerust af en toe om een nadere uitleg vragen.

Lastig kind

Door allerlei oorzaken, zoals bezuinigingen en een groeiende bureaucratie, staan er steeds minder leerkrachten voor de klas. De groepen worden groter en de ondersteuning minder! Ook werken veel leerkrachten parttime. Dat kan ten koste gaan van de aandacht voor individuele verschillen tussen kinderen. Is een kind “lastig” van aard of ligt de oorzaak dieper? Ligt die bijvoorbeeld in de opvoeding of problemen thuis, of in de drukte in de klas of pestgedrag van medeleerlingen? Als de oorzaak niet wordt onderkend kan die ook niet worden aangepakt. Een goed gesprekje van de leerkracht met het kind kan vaak al heel verhelderend werken. Vooroordelen als zou het kind “dom” of “lastig” zijn kunnen daarmee eventueel worden weggenomen. Zo kunnen hoogbegaafde kinderen bijvoorbeeld ongeïnteresseerd lijken bij gebrek aan uitdagingen. Of ze gaan ze bewust onderpresteren om geen “uitslover” te lijken. Door hun hogere denkniveau hebben ze vaak geen klik met de andere kinderen en gaan ze gedrag vertonen dat door de leerkracht onterecht als “lastig” wordt gezien.

Oudergesprekken

Scholen houden de vorderingen van je kind bij in een leerlingvolgsysteem, dat onder andere wordt geraadpleegd bij de overdracht naar een nieuwe leerkracht. Meestal gaat deze in eerste instantie uit van zijn of haar eigen ervaringen, maar soms worden die getoetst aan het leerlingvolgsysteem. Het zou heel vervelend zijn als vooroordelen, zoals hiervoor genoemd, daardoor een eigen leven gaan leiden. Voor jou duurt het nog wel even voordat je een geschikt type vervolgonderwijs voor je kind moet kiezen, maar tóch is het verstandig om al vroeg te letten op mogelijke vooroordelen bij de leerkracht(en) van je kind. Praat er bijtijds over en aarzel niet de zaken bij de naam te noemen.
Vraag eventueel gerust eens of je het leerlingvolgsysteem mag inzien. Daar heb je als ouder recht op!

Vooral wanneer je kind al vroeg door vooroordelen wordt onderschat bestaat het gevaar dat de school onvoldoende zijn of haar competenties gaat aanspreken. Overdreven gesteld: “Och, daar zit toch niet meer in, dus waarom ons druk maken?” Vooral op scholen die veel kinderen afleveren op bijvoorbeeld HAVO en VMBO niveau is het verstandig als ouders zich afvragen of hun kind niet wordt onderschat en of het wel voldoende uitdagingen krijgt. Voel je altijd vrij om daar als ouders bijtijds met de leerkrachten over te praten. Het gaat tenslotte om jouw kind!

Luizenmoeder

Hallo allemaal, wat fijn dat je er bent…

…en dat je kijkt naar “De Luizenmoeder”; een meesterlijke satire, die steeds nieuwe kijkcijferrecords boekt.  Een hilarische parodie op de basisschool met o.a. de compromisloze juf Ank, de overspannen hulpmoeder Nancy en de naïeve moeder Hannah, de kinderpsycholoog. Als laatstgenoemde voor het eerst haar kind naar school brengt gaat er een nieuwe wereld voor haar open. Een hilarische wereld vol overdrijving en pijnlijke momenten, met een knipoog naar de realiteit.

Ouders

In de serie staan niet de kinderen centraal, maar vooral de ouders en de leerkrachten. Sommige situaties zijn daarbij best herkenbaar. Zo komt het in werkelijkheid bijvoorbeeld voor dat leerkrachten prima kunnen omgaan met kinderen, maar moeite hebben met de omgang met hun ouders. Die ouders lieten zicht vroeger een enkele keer zien bij een rapportbespreking, maar tegenwoordig zijn ze onmisbaar als vrijwilligers in allerlei rollen. En… já, de luizenmoeder bestaat écht! Ze komt na de vakantie de kinderen controleren op de aanwezigheid van hoofdluis. Maar ook zijn er leesmoeders, hulpmoeders bij feestjes op school, bij schoolreisjes, theater- of museumbezoek etc. Ouders, uiteraard ook vaders, worden ondermeer ingeschakeld als chauffeur, toezichthouder en helpende hand. Van een carrière, waarin hulpouders zich opwerken van luizenmoeder via de ouderraad tot in het schoolbestuur is natuurlijk geen sprake!

Afscheid

De situatie waarbij ouders bij het brengen van vooral de kleuters lang doen over het afscheid nemen is heel herkenbaar. De juf moet met zwaaiende ouders wedijveren om de aandacht van de kinderen. Om maar te zwijgen over de drama’s als moeder haar kind voor het eerst bij de juf achterlaat. Juf weet er wel raad mee, maar mamma worstelt vaak met haar eigen emoties. Van leerkrachten wordt de nodige tact gevraagd om de kinderwagens en buggy’s uit het toch al volle klaslokaal te houden en te voorkomen dat meekomende broertjes en zusjes de boel op stelten zetten. Ook moet ze alert zijn op terloopse mededelingen over welke oppas het kind straks komt ophalen, ontvangt ze instructies over een hoestdrankje en moet ze een feestmuts hebben klaarliggen voor de jarige van die dag.

Spitsuur

Hulpmoeder Nancy zet haar huwelijk op het spel voor een goede relatie met de school en vooral de directeur. De taken die de “seizoenmoeders”, of de “groene vingers moeders” laten liggen neemt ze er eenvoudigweg bij. Kennelijk heeft ze meer tijd dan de meeste jonge ouders. Die plannen zich suf om, naast een drukke baan, te kunnen voldoen aan de vele verwachtingen uit hun omgeving. Als vrijwilliger bij de sportclub van hun kinderen bijvoorbeeld of als mantelzorger voor hun ouders. Ze moeten met hun kind naar de oorarts, naar de zwemles of sportclub en maken afspraken met andere ouders waar hun kind gaat spelen. Feitelijk bevinden ze zich in het spitsuur van het leven.

Ouders onderling

Soms is het fijn als de ouders van een vriendje of vriendinnetje je kind een keer van de school willen ophalen om te spelen of zelfs voor een kinderfeestje. Dat kan gemakkelijk zijn en biedt soms ook de gelegenheid om ervaringen uit te wisselen over bijvoorbeeld de omgang met de kinderen. Soms zitten er aan de omgang met ouders en kinderen ook wat haken en ogen. Bijvoorbeeld als je kind wat klasgenootjes mag uitnodigen voor een verjaardagsfeestje. Vooral kleuters hebben vaak nog geen duidelijke voorkeur voor bepaalde vriendjes of vriendinnetjes. Naarmate de tijd vordert wordt dat wel duidelijker, maar voor “grensgevallen” blijft dat soms moeilijk. Soms is een beetje tactische sturing door de ouders geen overbodige luxe.

Veranderingen

Op politiek incorrecte wijze zet “De Luizenmoeder” een aantal pijnlijke situaties met ouders neer. Bijvoorbeeld als een kind twee vaders blijkt te hebben. In de praktijk gaan maatschappelijke veranderingen dan ook niet aan de school voorbij. Zo zijn bijvoorbeeld kleurrijke spekkies een gangbare kindertraktatie, maar niet voor islamitische kinderen, omdat ze niet halal zijn. Veel scholen besteden aandacht aan islamitische feesten en de Ramadan. Als vroeger een kind in z’n ontwikkeling achterbleef werd het al gauw als “dom” bestempeld. Tegenwoordig wordt gezocht naar de oorzaak, zoals ADHD, pdd nos, dyslexie, dyscalculie en dergelijke. Soms wat te vroeg, maar vaak heel terecht. Ook op andere terreinen is de wereld veranderd. Wat de denken van “patchwork” gezinnen, waarin een kind te maken krijgt met meerdere vaders, moeders, opa’s en oma’s? Soms dringen geschillen tussen ouders ook de school binnen. Bijvoorbeeld als beide ouders op 10 minutengesprek willen komen, maar niet samen. “Nee, dat vinden we helemaal niet rraaarrr, maar wel heel bijzonder.”…

« Oudere berichten