Category Archives: De school

Ontwikkelingsvoorsprong

Voorsprong herkennen

De ontwikkeling van kleuters verloopt sprongsgewijs en niet rechtlijnig, zoals bij oudere kinderen. Daarom zijn ze nog te jong om al direct te kunnen vaststellen dat ze hoogbegaafd zijn. Hun ontwikkeling kan immers nog alle kanten op.

Soms kunnen en kennen kleuters ineens al veel, maar een andere keer weer niet. Vaak is dat afhankelijk van de vraag waar hun interesse op een bepaald moment ligt. De ene keer zijn ze erg geïnteresseerd in fietsen of klimmen en klauteren, de andere keer gaan ze helemaal op in rijmen of woordjes klappen. Daarom is het belangrijk te letten op een aantal kenmerken die kunnen duiden op een voorsprong. Wanneer je kleuter een eventuele voorsprong vasthoudt, spreken we van een “ontwikkelingsvoorsprong”.  De omgeving van de kleuter, zoals het gezin en de school, helpt mee aan die ontwikkeling.

Kenmerken om een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters te herkennen zijn bijvoorbeeld:

  1. Het kind is erg taalvaardig en spreekt in goed opgebouwde zinnen. Het kan duidelijk maken wat het wil of wat er in hem of haar omgaat.
    2. Het kind heeft een grote belangstelling voor allerlei onderwerpen en stelt daar gerichte vragen over.
    3. Het kind is al zelfstandig, ondernemend en taakgericht. Het werkt vaak geconcentreerd en wil dingen perfect doen.
    4. Het kind heeft een goed geheugen.
    5. Het kind heeft een empathisch vermogen en kan zich inleven in een situatie van de ander.
    6. Het kind kan al vroeg tellen, terugtellen.
    7. Het kind past zich snel aan in een groep.
    8. Het kind kan met veel dingen tegelijk bezig zijn.
    9. Het kind is al vroeg geïnteresseerd in letters en cijfers.
    10. Het kind kan creatief oplossingen bedenken.

Op school

Op school kan de leerkracht een kind met ontwikkelingsvoorsprong signaleren, door:

1. Het kind te observeren en de kenmerken op te sporen.
2. In gesprek te gaan met de ouders. Zij merken vaak dat hun kind thuis meer laat zien.
3. Vervroegd toetsen af te nemen zoals de begrippen- en ordeningstoets.
4. De woordenschat en zinsbouw te testen doormiddel van het vertellen in de kring en/of het in de goede volgorde navertellen van een verhaal. Maar ook bijvoorbeeld het kunnen vertellen aan de hand van een “praatplaat”.
5. Opdrachten te geven om met bijvoorbeeld mozaïek, de kralenplank of bouwblokken, figuren en bouwvoorbeelden na te kunnen leggen of zelf te maken.
6. Door relatief moeilijke opdrachten te geven met de verschillende constructiematerialen zoals bijvoorbeeld Lego, K’nex of Vertifix.
7. Het kind uitdagender opdrachten te geven om zelf hun vaardigheden te verrijken in het werken met verschillende materialen, zoals:
mozaïek met z’n tweeën; Het ene kind maakt een figuur, en het de andere maakt daarvan het spiegelbeeld.
–  Telwel; Maak de opdracht moeilijker door er telkens 2 bij op te tellen, dus 3 wordt 5.
Hamertje tik; Het kind moet iets maken met een bepaald aantal vormen. (bijvoorbeeld een poppetje van alleen vierkanten, of driehoeken)
8. Het aanbieden van bepaalde denkspellen.

Logopedie

Goed en verstaanbaar spreken 

Logopedie is een Grieks woord: “logos” betekent woord/taal, en “pedie” betekent “onderwijs”. Dus letterlijk: onderwijs in “woord” en “taal”. Een logopedist is dus iemand, die zich bezighoudt met alles wat te maken heeft met de taal; dus datgene wat nodig is om goed en verstaanbaar te spreken.

Sommige kinderen spreken de letters niet goed uit, gebruiken hun stem verkeerd en/of kunnen geen goede zinnen maken. Vaak doordat ze hun tong of mond verkeerd gebruiken. Soms hebben ze ook niet goed gehoord hoe een woord uitgesproken moet worden. Dus kan de oorzaak van slecht spreken ook liggen in slecht horen. Als kinderen op zeer jonge leeftijd niet zo goed kunnen horen (bijvoorbeeld door een oorontsteking, of vocht achter het trommelvlies) missen ze soms een groot deel van de taalontwikkeling. Tussen het eerste en tweede levensjaar wordt vaak begonnen met het praten, waardoor ze al wat kunnen gaan achterlopen in de spraak.

De mondelinge communicatie is dus heel belangrijk voor kinderen. Ze moeten kunnen begrijpen wat een ander zegt en bedoelt. Ze moeten hun gedachten kunnen omzetten in woorden en zinnen en die duidelijk kunnen uitspreken, zodat de ander hen ook verstaat en begrijpt.

Logopedist

De logopedist helpt kinderen, die moeite hebben met het taalgebruik. Daarom worden bij kinderen die 5 jaar worden op school logopedische screenings gehouden. Hierbij wordt onderzocht of kinderen stoornissen en/of afwijkingen vertonen in het spreken en het luisteren.

De logopedist let er onder andere op of kinderen slissen, of ze hun tong/mond verkeerd gebruiken (vaak door het duimen), of ze stotteren, moeite hebben met letters uitspreken of het maken van zinnen.
Ook kijken ze naar eventuele problemen bij het slikken van eten en drinken en gaan na of ze hun naam al kunnen schrijven.

Zo nodig kan de logopedist behandeling adviseren. Bij kleine problemen wordt vaak na 3 maanden gecontroleerd of er veranderingen zijn van eerder gesignaleerde feiten. Uiteraard worden de ouders en de leerkrach(ten) steeds van de stand van zaken op de hoogte gehouden.

Stagiaires

Toekomstige collega’s

Op veel scholen zijn regelmatig stagiaires te vinden. Zij volgen op de Pedagogische academie voor het basisonderwijs (Pabo) een vierjarige opleiding tot leerkracht op de basisschool.

In het eerste jaar bestaat hun opdracht vooral uit het observeren in de klas en eventueel al eens les geven. De eigen groepsleerkracht van de kinderen blijft altijd in de klas aanwezig, als de stagiaire in zijn of haar klas lesgeeft. De leerkracht treedt dan op als begeleider en coach van de student.

Meestal wordt een stageplaats aangewezen door de Pabo en vaak dichtbij de woonplaats van de stagiaire. De begeleidende leerkracht stemt vooraf in met de komst van de stagiaire. De stageperiode kan variëren van enkele maanden tot een half jaar en vaak bezoekt de stagiaire zo in een studiejaar twee stagescholen.

Als een enkele student niet aan het gewenste niveau voldoet, wordt in overleg met de Pabo de stage beëindigd.

LIO-stagiaires

De studenten in het laatste jaar van de opleiding, volgen een stage “Leraar In Opleiding”. Deze LIO-stage duurt vaak één jaar. In het begin nog in het bijzijn van de groepsleerkracht en in de laatste periode zelfstandig, zonder dat de begeleidende groepsleerkracht altijd aanwezig is in het lokaal. Vaak wordt die ergens anders ingeroosterd, omdat basisscholen in deze tijd over zeer beperkte personeelsbudgetten beschikken.

Klassenassistent

Klassenassistent en Onderwijsassistent

Klassenassistent

In de onderbouw van het basisonderwijs (de groepen 1 t/m 4) wordt de leerkracht soms ondersteund door een klassenassistent. Voor deze functie bestaan 2 niveaus:

Niveau 3
Alleen verzorgende taken, zoals:
– het strikken van veters.
– het helpen bij de hygiënische verzorging, zoals handen wassen.
– het helpen van leerlingen bij de gym.
– het klaarzetten en opruimen van lesmateriaal.

Niveau 4
Naast verzorgende taken, ook eenvoudige onderwijsinhoudelijke taken, zoals:
– het helpen van groepjes leerlingen met het uitvoeren van opdrachten.
– het ondersteunen van de leerkracht bij het maken van lesmateriaal
– het motiveren van leerlingen om zich te concentreren en om zich in te zetten om de lesstof op te nemen.
– het houden van toezicht tijdens de pauzes.
– het signaleren van eventuele problemen of achterstanden bij leerlingen en dit met de leerkracht bespreken.
– het bijwonen van besprekingen over leerlingen.

De verantwoordelijkheid blijft natuurlijk altijd bij de leerkracht.

Onderwijsassistent:

Een onderwijsassistent biedt assistentie in de klas aan de leerkracht van alle groepen in het basisonderwijs (groepen 1 t/m 8). Hij of zij kan taken overnemen van de leerkracht en meer aandacht geven aan de leerlingen, maar is niet bevoegd om klassikaal les te geven.

Taken van de onderwijsassistent zijn:
– Het ondersteunen en begeleiden van leerlingen.
– Het assisteren van de leerkracht.
– Het uitvoeren van administratieve en verzorgende taken.
– Het assisteren bij buitenschoolse activiteiten.

De verantwoordelijkheid voor deze activiteiten ligt overigens altijd bij de leerkracht!

Hoeveel juffen voor de klas?

Parttime leerkrachten

Veel leerkrachten in het basisonderwijs staan parttime voor de klas. Meestal omdat ze daardoor wat meer tijd hebben voor hun gezin. Maar ook worden ze soms een of meer dagen vrij geroosterd voor bijvoorbeeld managementtaken binnen de school. Kleuterjuffen staan vaak samen in een duobaan voor de klas.
Zo kunnen ze onder andere gemakkelijk voor elkaar invallen als een van hen eens verzuimt door ziekte of verlof. De kinderen en de leerkrachten zijn dan al aan elkaar gewend en het bespaart de directie veel hoofdbrekens om soms op het laatste moment een vervanger te moeten aantrekken.

Twee vaste juffen, beurtelings voor de klas is prima. Je kind zal misschien een lichte voorkeur hebben voor de ene juf boven de andere, maar dat kan morgen weer andersom zijn.

Meerdere leerkrachten voor de klas wordt pas een probleem als bijvoorbeeld een van de vaste juffen ziek is en vervolgens de ene na de andere invalster komt. Sommige kinderen raken zo compleet het overzicht kwijt en kunnen daardoor behoorlijk gestrest raken.

Beleid van de school

Maar ook als de school besluit drie vaste leerkrachten voor de groep te zetten verliezen sommige kinderen het overzicht. Drie juffen, met ieder hun eigen regeltjes, hun eigen manier van spreken, hun eigen gewoonten en werkwijzen. Kinderen willen graag weten waar ze aan toe zijn. Vooral de jongste kleuters kunnen nog niet zelf beredeneren welke leerkracht er vandaag weer op hen wacht en dat kan hen onrustig en onzeker maken.

Bij sommige scholen gaan de groep 1 kinderen bijvoorbeeld een dag(deel) per week minder naar school dan de groep 2 kinderen. Om personeel uit te sparen worden de groepen 2 dan bij elkaar gevoegd. De kinderen komen daardoor vaak bij een andere leerkracht terecht en/of tussen allerlei andere kinderen dan waaraan ze gewend zijn.

Ze kennen het andere klaslokaal niet, weten niets te vinden, moeten wennen aan de veranderde sfeer en verhoudingen tussen de kinderen in de klas etc. En dat precies op de dag waarop ze alleen met de groep 2 kinderen bij elkaar zijn om aan de typische groep 2 leerstof te werken. Als de samengevoegde groep dan ook nog wat te groot is bevordert dat niet echt de rust en een goed leerklimaat.

Het is verstandig bij de keuze van een school voor uw kind(eren) eens te informeren naar het beleid op dit punt en ook eens te informeren naar de ervaringen van andere ouders, met al een kind op de school.

Zelfstandig werken

Eigenwaarde

Je kind vindt het prettig iets zélf te kunnen doen. Als je het vraagt: “Kun je al zelf je jas aantrekken?”  Zegt het volmondig: “Ja!!” Kun je al zelf eten? Kun je jezelf al aankleden? Kun je zelf je billetjes afvegen? Kun je zelf fietsen (met of zonder zijwieltjes)? Op al die vragen wil je kind het liefst met enige trots bevestigend kunnen antwoorden.
Het is zaak om je kind zo vroeg mogelijk het gevoel te geven dat het al iets zelf kan. Dat versterkt zijn of haar gevoel van eigenwaarde. Op school wordt hier heel veel mee gedaan!!

De kinderen moeten bijvoorbeeld zélf hun jassen aantrekken, ze moeten zichzelf voor en na de gymles uit- en aankleden. Stel je voor dat de juf alle 25 of 30 kinderen moet aankleden, jassen aantrekken, schoenen vastmaken, etc.? Dan is zij bijna alleen nog bezig met de kleding van de kinderen.  Een kleuterjuf heeft beslist nog veel meer te doen…..! Natuurlijk wordt een enkel kind, dat het echt nog niet, kan geholpen.

Zelfstandig werken

Om de zelfstandigheid van de kinderen tijdens de werkles te bevorderen, wordt van hen verlangd dat ze telkens een paar minuten zelfstandig werken. Zonder voortdurende begeleiding en ondersteuning van de leerkracht dus. Daardoor moeten ze proberen de problemen die ze tegenkomen tijdens het spelen en werken, zelfstandig of met hulp van een klasgenootje op te lossen.

Heel belangrijk is dat de kinderen verantwoordelijkheid leren dragen voor activiteiten. Dat zij bijvoorbeeld keuzes maken, zelf initiatieven nemen, planmatig werken, taken onder elkaar verdelen en afspraken maken.
Het zelfstandig werken wordt in de klas aangeduid met bijvoorbeeld een stoplicht (is per school verschillend). Staat het stoplicht op oranje, dan wordt van de kinderen verwacht dat ze een paar minuten zelfstandig werken. Zo kan het kind tijdens het werken zelf bedenken wat het nodig heeft als het bijvoorbeeld gaat knippen en plakken. Voor de kinderen van groep 1 legt de juf nog alles klaar, maar de kinderen van groep 2 krijgen de opdracht zelf de materialen te verzamelen. De juf zit er ook niet meer de hele tijd bij. Ze zegt alleen wat er gedaan moet worden.

Zo leren de kinderen zélf keuzes te maken, oplossingen te bedenken en zo nodig hulp in te schakelen. Daardoor ontwikkelen zij een goede werkhouding en motivatie en ontdekken hun eigen mogelijkheden. Alle vorderingen worden door de leerkracht bijgehouden.

Zelfstandig maken

Het bevorderen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van je kind is niet alleen gunstig voor zijn of haar hele ontwikkeling. De leerkracht krijgt daardoor ook meer tijd beschikbaar om extra ondersteuning te bieden aan kinderen die dat nodig hebben. Bovendien kan ze de kinderen observeren tijdens hun spel.

Het spreekt voor zich dat zo’n speel-werkles door de juf of meester goed georganiseerd moet worden. Daarbij spelen duidelijke regels en afspraken een belangrijke rol! De kinderen moeten zelfstandig het materiaal uit de kast halen en daarna de activiteit zelfstandig uitvoeren en afronden. Na afloop moeten zij zelf de gebruikte materialen opruimen, voordat ze iets anders mogen gaan doen. Staat het stoplicht op groen, dan mogen ze de juf weer “storen” om iets te vragen of hun werkje te laten nakijken.

Na afloop van de speel-werkles wordt alles nog even nabesproken in de kring. Wat ging er goed? Wat nog niet goed? Welke problemen kwamen de kinderen tegen? Zijn die gemakkelijk of juist lastig op te lossen? Ging de samenwerking goed? Waren er kinderen storend bezig? etc. Hoe kan het een volgende keer beter? Het geeft de kinderen een gevoel van voldoening als zij merken dat ze zelf, of gezamenlijk de problemen kunnen oplossen en de taken kunnen uitvoeren zonder hulp van de leerkracht. Ze leren zichzelf en elkaar te corrigeren. Daarom zijn goede regels en afspraken zo belangrijk, zoals ook eerder aangegeven.

Het zelfstandig werken kan niet van de ene dag op de andere ingevoerd worden, maar is een geleidelijk proces, van telkens ongeveer 10 tot 20 minuten per dag, verdeeld over het hele schooljaar. Scholen die het hiervoor beschreven systeem met het stoplicht gebruiken beginnen bij de kleutergroepen en gaan daarmee door in de hogere groepen.
De kleur rood wordt pas vanaf groep 3 gebruikt. Dan moeten de kinderen heel alleen en met de monden dicht gaan werken. Voor kleuters is dat nog te moeilijk.

Voor de eerste stappen naar school

Rijp voor de basisschool

Het is een klein wonder dat kinderen zich in hun eerste levensjaren al zo enorm ontwikkelen. Maar hoe wordt je kind rijp voor de basisschool? Naarmate kinderen van 3 jaar al meer vaardigheden beheersen, worden de eerste stappen naar de basisschool gemakkelijker. Lees de volgende tips om die vaardigheden te leren.

Taal en luisteren 

  • Zorg ervoor dat je kind niet wordt afgeleid als je met hem of haar praat. Kijk elkaar daarom aan.
  • Laat je kind aandachtig luisteren naar verhalen. Zorg voor een rustige vertel- of voorleesomgeving.
    (Zet zo nodig de radio of TV zachter of helemaal uit).
  • Speel leuke spelletjes om je kind te leren luisteren. “Pak eens een boek”, “zoek je rode autootje”
  • Doe samen een eenvoudig memory spel en laat je kind vertellen wat het zoekt.
  • Ondertussen vergroot je de woordenschat van je kind. Eventuele lastige woorden kun je even uitleggen.
  • Leer je kind dat het ook weleens moet wachten. Bijvoorbeeld als jij met iemand anders praat.

Zintuigen

  • Leer je kind alvast de namen van de belangrijkste kleuren.
  • Ga samen puzzelen en laat je kind ook af en toe zelf puzzelen.
  • Leer je kind het verschil tussen groot en klein.
  • Laat je kind dingen van dezelfde kleur bij elkaar leggen.
  • Leer het ook al een beetje namen van vormen (rond, vierkant, driehoek)
  • Laat zien hoe je een bladzijde van een boek omslaat.

Visuele vaardigheden

  • Bekijk de plaatjes in een boek en vraag hoe die heten.
  • Laat je kind eens iets natekenen. Bijvoorbeeld een rondje of een kruis.
  • Probeer eens uit of je kind met één oog bedekt iets kleins kan oppakken.
  • Laat je kind plaatjes inkleuren en/of tekenen.
  • Een spelletje ballen: een rollende bal op het juiste moment oppakken.
  • Ziet je kind verschillen tussen dingen (bijvoorbeeld een appel en een peer)

Het denken

  • Als je kind veel vragen stelt is dat prima. Geef daarom zoveel mogelijk gewoon antwoord.
  • Verbeter het geheugen van je kind. Kan het nog dingen herinneren uit eerdere ervaringen?
  • Kan je kind zijn/haar eigen naam (en achternaam) noemen?
  • Kent je kind zijn/haar eigen geslacht?
  • Leg eenvoudige dingen aan je kind uit. Wat je wilt en ook waarom je dat wilt. Bijvoorbeeld “ik wil dat je je poppenwagen opruimt. Die staat in de weg. Zo kan er niemand langs.”
  • Maak op z’n tijd eens een grapje. Snapt je kind dat of moet het er nog over nadenken?
  • Noem eens getallen en tel voorwerpen bij allerlei activiteiten, zoals boodschappen doen, eten, aankleden.
  • Praat met je kind over voorvallen en ervaringen, zodat het een gebeurtenis kan navertellen. “Weet je nog toen je moest huilen…?”
  • Stel vragen als “wat als…” of “hoe…”. Zo help je je kind te leren nadenken over vragen. “Wat als je nou niet op de schommel kan?” Of “Hoe weet je dat eigenlijk?”

Spel

Buiten: om de spieren te oefenen

  • Geef de mogelijkheid om te rennen.
  • Laat je kind veel oefenen met een (loop)fietsje.
  • Laat je kind spelen met zand en water.

Binnen: sociaal, maar ook zelf bezig kunnen zijn

  • Laat je kind zelf vormgeven aan het tekenen, knutselen, verven.
  • Laat je kind experimenteren met blokken, vormpjes.
  • Het spelen met poppen of knuffelbeesten is een goede oefening voor het latere rollenspel.
  • Eenvoudige gezelschapsspelletjes leren je kind om zich te richten naar anderen en rekening met hen te houden.

Emotie

Sommige kinderen vinden het moeilijk om van de ouders gescheiden te worden. Maar ook dat moeten ze leren.

  • Laat eens een keer een goede bekende thuis oppassen als je bijvoorbeeld een avondje uit gaat.
  • Laat je kind eens uit logeren gaan bij bijvoorbeeld opa en oma. Het is dan in een vertrouwde omgeving, maar nu eens zonder de ouders.
  • Voor je kind wordt de stap naar de peuterspeelzaal of basisschool al een stuk gemakkelijker als het merkt dat andere volwassenen voor hem/haar kunnen zorgen.
  • Nodig af en toe eens andere kinderen uit om te komen spelen, maar laat je kind ook bij een ander spelen.
  • Soms heeft je kind een humeurige periode. Ga hier rustig mee om, blijf positief en moedig het aan om iets leuks te doen.
  • Praat vrijblijvend met je kind over wat het heeft meegemaakt. Door vragen te stellen kun je meestal goed achterhalen wat je graag weten wilt.
  • Zorg voor rust en regelmaat in het leven van je kind. Dat kan onder andere door het bieden van voldoende vermaak, voldoende aandacht, op tijd eten en drinken en een goede slaapgewoonte.

Groep 0 t/m 2

Niet altijd naar groep 1

Als je kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt mag het naar de basisschool. Of het meteen in groep 1 komt of eerst een tijdje in groep 0 hangt af van de periode waarin het verjaart. Maar, ook als het in groep 1 mag starten wordt straks gekeken of het toe is aan de stap naar groep 2.

Groep 0

Wordt je kind in de maanden januari t/m juni 4 jaar, dan start het eigenlijk in groep 0 (hoewel iedereen groep 1 zegt). In de periode tot de zomervakantie kan het nog lekker wennen, experimenteren, nieuwe indrukken opdoen etc. Na de zomervakantie gaat het naar groep 1. Kinderen, die in de zomervakantie t/m september 4 jaar worden, komen direct in groep 1. Kinderen, die v.a. augustus t/m juli in groep 1 hebben gezeten, gaan na de grote vakantie naar groep 2.

Nog even doorgroeien

Wanneer je kind 4 jaar wordt in de herfstmaanden (okt t/m dec) komt het ook direct in groep 1. Deze kinderen worden “herfstkinderen” genoemd. Het is maar de vraag of zij het volgend schooljaar direct kunnen doorstromen naar groep 2. Dat hangt namelijk sterk af van hoe het kind zich ontwikkelt. Daarbij wordt gekeken of het sociaal emotioneel aan de stap naar groep 2 toe is, maar ook of de andere ontwikkelingsgebieden voldoende zijn. Taal en rekenen bijvoorbeeld, maar ook de motorische vaardigheden en de mate van zelfstandigheid. Is dat niet het geval, dan blijft het nog een jaartje in groep 1, waar het rustig kan doorgroeien in zijn/haar ontwikkeling. In dat geval is het goed om het kind in z’n waarde te laten en niet onder druk te zetten om toch maar naar groep 2 te kunnen. Dat werkt juist averechts en maakt de kans groot dat het kind voortaan met tegenzin naar school gaat.

(Zie ook herfstkinderen)

Kringactiviteiten

Samen luisteren, praten, spelen

Tijdens een schooldag zitten de kinderen regelmatig in een kring, samen met de leerkracht. Zij luisteren, praten, doen spelletjes, denken na, krijgen en geven aandacht etc. Kringactiviteiten zijn een vast onderdeel van iedere schooldag in de kleutergroep. De manier waarop ze worden ingevuld kan per school en zelfs per juf of meester verschillen.

Op de meeste scholen wordt begonnen in de kring. De dag wordt geopend met een liedje. Iedereen wordt weer welkom geheten in de klas. Soms begroeten de kinderen elkaar door een hand te geven en elkaar goede morgen te wensen.
Dan wordt vaak iedere dag hetzelfde ritueel gedaan: Welke dag is het vandaag? Wie weet welke datum het is en welke maand? Wat voor weer is het? Voor de meeste onderwerpen is er wel een liedje, zoals een dagen-van-de-weekliedje” of een “weerliedje”.

Allerlei doeleinden

Waarom is de kring zo belangrijk? Daarvoor zijn allerlei praktische redenen:

  • Voor de taalontwikkeling wordt een verhaal verteld of voorgelezen. De kinderen leren om te luisteren, om te concentreren, om te denken (als de juf vragen stelt over het verhaaltje), om hun fantasie te stimuleren. Ze leren ook om naar elkaar te luisteren.
  • Om begrippen te oefenen krijgen de kinderen eenvoudige opdrachten. “steek je handen in de lucht”, “ga eens op je stoel staan, ga eens naast, achter of voor een kind staan” etc.
  • Om kleuren te oefenen worden spelletjes gedaan, zoals “Ik zie, ik zie”……iets roods.
    Kinderen zoeken in de klas iets roods en zetten dat dan in het midden van de kring.
  • Om het geheugen te trainen met behulp van geheugenspelletjes. Daarbij worden bijvoorbeeld voorwerpen op een tafel gelegd in het midden van de kring. Nadat de kinderen goed gekeken hebben, gaat er een doek over. “Wie kan opnoemen wat er onder het doek ligt?” Of telkens een voorwerp weghalen: “Wat is er weg?”
  • Om de waarneming te testen zijn er spelletjes zoals “Ik zie, ik zie”, iets vierkant, iets ronds, etc.
  • Om tijdsbesef bij te brengen  wordt een tijdwijzer gebruikt en wordt aan de kinderen gevraagd “Welke dag is het? “Is het nu morgen of middag?” “Wat doe je ‘s avonds?” “Over hoeveel nachtjes slapen is het feest?” “Noem eens de dagen van de week op” of “Welk seizoen is het nu?”
  • Voor een beetje inzicht in rekenen worden o.a. rekenspelletjes gedaan. Bijvoorbeeld: “Er liggen 4 kastanjes op de tafel, ik haal er eentje weg. Hoeveel liggen er nu nog?” Of “Ik doe er 2 bij hoeveel liggen er dan?”

Aan het einde van de schooldag zitten de kinderen weer in de kring en wordt soms geëvalueerd:

– Wat vond je fijn vandaag en waarom?
– Wat ging er mis en waardoor? Hoe kan het de volgende keer anders?
– Wat heb je vandaag geleerd?
– Wat vond je moeilijk?
– Wat vond je gemakkelijk?
Dan wordt afscheid genomen met een liedje en wenst iedereen elkaar een fijne thuiskomst toe.

Iedere leerkracht pakt kringactiviteiten wel een beetje anders aan, zodat ik heb volstaan met een aantal praktische voorbeelden. Juist dit soort activiteiten doen een groot beroep op de ervaring en het improvisatievermogen van de leerkracht.

Afscheid nemen

Houd het kort

Sommige kinderen kunnen maar moeilijk afscheid nemen van de ouder die hen naar school brengt. Ook voor ouders is het soms niet gemakkelijk hiermee om te gaan. Het beste is, om het kind op het stoeltje te zetten, één kusje te geven en dan weg te gaan. De leerkracht vangt het kind wel op. En meestal gaat het huilen over zodra de ouder uit het zicht is.

  • Bereid je kind thuis al voor: “ik geef je straks één kusje en dan ga ik echt weg.” Dat is voor je kind in het begin misschien nog even moeilijk, maar je zult merken dat het eventuele verdriet snel overgaat.
  • Herhaal dagelijks dit ritueel, tot je vanzelf merkt dat het niet meer nodig is.
  • Ga altijd op tijd naar school. Het is gemakkelijker afscheid nemen als de klas nog niet vol is.
« Oudere berichten Recent Entries »