Category Archives: Leerstof

Vrijeschool onderwijs

Niet alle ouders kiezen zondermeer voor het reguliere basisonderwijs. Soms kiezen ze bewust voor een school met een eigen visie op het onderwijs, zoals de Vrijeschool. Met de aanduiding “vrijeschool” wordt bedoeld dat een leerling zich in vrijheid op elk vlak van zijn of haar persoonlijkheid moet kunnen ontwikkelen. Daarom zijn er naast de gewone leervakken ook standaard veel creatieve en doe-vakken. Dit concept wordt aangeboden in zowel in het basis als voortgezet onderwijs en heeft als uitgangspunt dat onderwijzen ook opvoeden is. Onderwijs gaat verder dan alleen goed leren lezen of rekenen en staat ook in dienst van de persoonlijkheidsvorming, zowel individueel als in relatie tot de sociale gemeenschap.

De vrijeschool kent de volgende klassenindeling:
– de kleuterklas, kinderen van 4 tot 6 jaar
– de onderbouw van klas 1 t/m klas 6
– de middenbouw klas 7 en 8
– de bovenbouw kinderen van 12 tot 18 jaar

Als onderwijsvorm is de vrijeschool gebaseerd op de antroposofische pedagogiek van Rudolf Steiner. De vrijeschoolpedagogiek is gericht op de ontwikkeling van het hele kind, zowel geestelijk, lichamelijk als emotioneel. Het onderwijs gaat ervan uit dat elk kind uniek is en zijn eigen unieke pad van ontwikkeling heeft. De pedagogiek is gericht op het helpen van kinderen om hun volledige potentieel te bereiken en een zinvol leven te leiden. De nadruk ligt op de natuur en natuurlijke materialen zoals wol, steen, hout of bijenwas. Zo is het meubilair ook van natuurlijk materiaal (hout) gemaakt. Op die manier leren kinderen hoe de natuur in elkaar zit en tegelijkertijd wordt de zintuiglijke ontwikkeling gestimuleerd. Ook expressie en fantasie spelen een belangrijke rol. Het kind leert zich uiten en ontwikkelt zich tot een creatief mens. Alles wat het kind doet, is vrije expressie.

Enkele onderscheidende kenmerken van de vrijeschool zijn:

Een vrije leeromgeving: Kinderen op de vrijeschool hebben veel vrijheid om te leren op hun eigen manier en in hun eigen tempo. Er is geen sprake van verplichte lesstof of toetsen.
Een holistische benadering: De vrijeschoolpedagogiek is gericht op de ontwikkeling van het hele kind, zowel geestelijk, lichamelijk als emotioneel. Er wordt aandacht besteed aan alle aspecten van de ontwikkeling van het kind, zoals leren, spelen, bewegen, creatief zijn en sociale contacten leggen.
Een ritmisch jaarritme: De vrijeschool is gebaseerd op een ritmisch jaarritme. Dit betekent dat de lessen en activiteiten worden afgestemd op de seizoenen en de natuur.
Een kunstzinnige benadering: De vrijeschoolpedagogiek is kunstzinnig van aard. Er wordt veel aandacht besteed aan creatieve activiteiten, zoals tekenen, schilderen, muziek maken, dansen en toneelspelen.
Een gemeenschapsgevoel: De vrijeschool is een gemeenschapsschool. Kinderen, ouders en leerkrachten werken samen om een ​​veilige en ondersteunende leeromgeving te creëren.

Op een vrijeschool leren de kinderen met hoofd, hart en handen. Zij streven ernaar dat een kind uitgroeit tot een volwassene die beschikt over:
– het vermogen tot denken en begrijpen vergroten (hoofd)
– het gevoelsleven,  betrokkenheid, inlevingsvermogen (hart)
– het vermogen wilskrachtig te handelen, lichamelijk en motoriek (handen)

In de huidige Westerse samenleving wordt vooral veel aandacht besteed aan het denkvermogen. Op reguliere scholen gaat vaak meer aandacht uit naar cognitieve prestaties, zoals rekenen en taal, en minder naar het gevoelslevenen het wilskrachtige handelen van kinderen. Op een vrijeschool is het de taak van de leerkracht om aan alle drie de dimensies evenveel aandacht te besteden.                                                              

De vrijeschool biedt een breed onderwijspakket aan. Kinderen leren niet alleen lezen en rekenen, maar ook vreemde talen spreken, dansen, toneelspelen, zingen, schilderen. Ze werken in de tuin en vieren feest.  De vrijeschool wil kinderen al die bagage meegeven, zodat zij later van alle markten thuis zijn. 

Ritme en beweging versterken het geheugen, geven houvast, veiligheid en herkenning. Daarom zie je ritme zie je terug in de dagindeling, de weekindeling en de jaarindeling.
De dagindeling verloopt volgens een vast patroon en volgens vaste rituelen: bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier samen eten en drinken.
De weekindeling heeft steeds terugkerende activiteiten: de school heeft op maandag een weekbegin en op vrijdag een afsluiting,
De jaarindeling volgt de seizoenen en de jaarfeesten: Sint-Nicolaas, Sint-Maarten, kerstmis, Pasen, driekoningen en Pinksteren worden gevierd.

Kleuters leren vanuit de nabootsing en het spelen. De voornaamste bezigheid van kleuters is dan ook spelen. Daarmee worden de creativiteit en de fantasie geprikkeld. Ook in het leren neemt het vrije spel een belangrijke plaats in. Met het luisteren naar verhalen, het nazeggen en meespelen van rijmpjes, versjes, taalspelletjes en het kijken naar prentenboeken maken de kleuters spelenderwijs kennis met taal. Tijdens deeg kneden, brood bakken, tellen in de kring, meten met lappen en passen met blokken, wordt voorbereidend gerekend.

Fröbel: grondlegger kleuterschool

Het Fröbelonderwijs is gebaseerd op de ideeën van de Duitse opvoedkundige Friedrich Fröbel. Hij stelde vast dat kinderen van nature nieuwsgierig en leergierig zijn en dat ze het beste leren door te doen. Hij ontwikkelde allerlei speelgoed en materialen om kinderen te helpen hun vaardigheden en kennis te ontwikkelen. Ook richtte hij rond 1840 een Kindergarten op, een tuin die het ideale milieu was voor het kinderspel. (Dit verklaart o.a. dat de het Engelse woord “Kindergarten” als aanduiding voor de kleuterschool. Het ging Fröbel erom dat kleuters worden opgeleid, voorafgaand aan hun latere arbeid.

Belangrijke kenmerken van het Fröbelonderwijs:

Nadruk op spelen en ontdekken: Kinderen leren het beste door te spelen en te ontdekken. Het Fröbelonderwijs biedt kinderen een veilige en stimulerende omgeving om te spelen en te leren.
Gebruik van speciaal materiaal: Fröbel ontwikkelde een aantal speciale materialen om kinderen uit te dagen en te stimuleren hun vaardigheden en kennis te ontwikkelen.
Nadruk op creativiteit: Het Fröbelonderwijs legt de nadruk op creativiteit. Kinderen worden aangemoedigd om hun eigen ideeën te ontwikkelen en uit te voeren.
Nadruk op zelfstandigheid: Het aanmoedigen van kinderen om zelf te leren en te ontdekken.
Nadruk op samenwerking: Kinderen leren samenwerken om taken te voltooien en van elkaar te leren.

Het Fröbelonderwijs is een effectieve onderwijsmethode die kinderen helpt om zich op een brede manier te ontwikkelen.

Ook in Nederland werden de denkbeelden van Fröbel populair. De eerste kleuterscholen hier werden dan ook aangeduid met fröbelscholen. In 1985 werd de kleuterschool, samen met de lagere school gecombineerd tot wat wij kennen als het basisonderwijs. Hoewel daarmee de naam Fröbel uit het directe zicht verdween, zijn er nog genoeg dingen die ons aan Fröbel herinneren. “Fröbelen” bijvoorbeeld, als aanduiding voor “vrijblijvend creatief bezig zijn”.
Spel was volgens Fröbel een voorwaarde voor de kinderlijke ontwikkeling. Door middel van spel, liedjes, verhalen en lichamelijke activiteit (het liefst in de natuur), spelen met driedimensionale objecten als de bol, de kubus en de cilinder, zou de ontwikkeling van het kind gestimuleerd worden; een idee dat resulteerde in de eerste blokkendozen (afbeelding 2). Andere leermiddelen waren zachte gekleurde ballen, materiaal om mee te tekenen, te vlechten, mozaïeken, weven, vouwen, kleien, plakken, bouwen, enz.

Scholen vroeger en nu

Sinds 1981 zijn kleuterscholen en lagere scholen samengevoegd tot één basisschool, voor kinderen van 4 tot 12 jaar. De lagere school kenden al een lange traditie, met vanaf 1920 relatief veel wettelijke regels. Het kleuteronderwijs daarentegen ontwikkelde zich na 1920 nog decennialang in een relatief grote mate van vrijheid. Pas in 1955 kwam er een wettelijke regeling voor het kleuteronderwijs.

De wet op het lager onderwijs van 1920 duidde het kleuteronderwijs nog aan als “bewaarschool” onderwijs en stelde eisen aan bijvoorbeeld de hygiëne in de gebouwen. Feitelijk wilde men ook regels stellen voor de inhoud van het bewaarschoolonderwijs, maar daarvan werd om politieke en financiële redenen afgezien. Wel werd in 1921, een aparte inspectie voor het bewaarschoolonderwijs in het leven geroepen met aanvankelijk tien inspectrices en vanaf 1924 noch slechts vijf. Omstreeks 1934 werd deze inspectie geheel opgeheven en in 1948 opnieuw ingevoerd.
Het voorgaande nam niet weg dat toch veel aandacht uitging naar onderwijs-inhoudelijke zaken en de opleiding van de onderwijsgevenden. Al in 1920 was duidelijk dat de taak van de bewaarschool niet bestond uit het “bewaren”,  in de zin van “opbergen” van kleine kinderen. De school diende hen vooral voor te bereiden op het lager onderwijs, maar met een andere benadering dan op de lagere school. Al spelende moesten de kleuters leren, maar op de lagere school was dat afgelopen. Daar moest gewerkt worden.

De aanduiding ‘bewaarschool’ werd vervangen door “school voor voorbereidend onderwijs”.
Maar nog meer door de aanduiding “Fröbelschool”. Verreweg de meeste scholen van na 1920 werden naar de methode-Fröbel ingericht. Hierbij werd de leidende activiteit van de onderwijzeres deels vervangen door de spontane activiteit, het zelf bezig zijn van het kind; het klassikale onderwijs werd gecombineerd met bezigheden van eigen keuze. Geheel onomstreden was deze methode echter niet.

Daarnaast kwamen er namelijk zogenaamde “Montessorischolen”, die de nadruk legden op de vorming tot mens, op de ontwikkeling van de mogelijkheden, die nog sluimerend in het kind aanwezig waren en het klaar moest maken voor een zakelijke en efficiënte wereld. Montessori was geen voorstander van het (laten) doen van spelletjes en het vertellen van sprookjes. In 1957 stonden tegenover 83,8 procent “Fröbelscholen” slechts 5,1 procent Montessorischolen.

In de groepen 1 en 2 van de tegenwoordige basisscholen wordt nog steeds met Fröbelmateriaal gewerkt.
Bijvoorbeeld:
Met blokken bouwen om het ruimtelijk inzicht van kinderen te ontwikkelen.
Mozaïek leggen Om de vormen te leren, voor de zintuiglijke waarneming, het ervaring opdoen met patronen maken en het ontdekken van symmetrische vormen en samenstellingen in figuren.  
Vouwen voor het ruimtelijk inzicht, de fijne motoriek, de oog-hand coördinatie, voor rekenbegrippen en de training van het geheugen.
Ook wordt er in de groepen 1 en 2 van de reguliere basisscholen nog wel met montessorimateriaal gewerkt, zoals kleurspoelen, telstokken en de roze toren.

Ontdek de bibliotheek

Een bezoekje brengen aan de bibliotheek is voor peuters en kleuters altijd een feestje. Er is een groot aanbod aan boeken, die ze zélf mogen inzien. Er zijn veel soorten boekjes: prentenboeken, maar ook kartonnen boekjes waarbij je vaak bladzijdes kunt uittrekken of uitklappen om dan weer iets anders te zien, maar ook bijvoorbeeld stoffenboekjes en informatieboekjes.

Doorgaans zijn er in de bibliotheek allerlei leuke plekjes te vinden, om die boekjes eens samen met je (klein)kind te bekijken. En het leukste is, dat je die boekjes mee naar huis kunt nemen! Dus laat ze maar kiezen, welke boeken er mee mogen. En als ze na een tijdje alle meegenomen boeken hebben bekeken, ruil je ze gewoon weer om voor nieuwe. Dat is toch fantastisch! Voor kinderen is de bibliotheek gratis! Dus profiteer daarvan.

De mogelijkheden variëren uiteraard per bibliotheek, maar meestal zijn er ook voorleesfilmpjes, die kinderen kunnen bekijken op een schermpje. Deze zijn heel goed voor de taalontwikkeling van de kinderen. Er zijn verschillende digitale prentenboeken, die je zelf kunt inloggen met een (eveneens gratis) bibliotheekaccount. Bibliotheken organiseren vaak leuke activiteiten, zoals voorlezen door speciale voorleescoaches. Soms worden er ook schrijvers van boeken uitgenodigd, die dan iets vertellen over hun boek. Ook worden er weleens workshops gegeven, waarbij kinderen kunnen kiezen wat ze willen gaan doen of zien.  Vaak worden er activiteiten georganiseerd bij een speciale thema; een kleurwedstrijd, of knutselen / tekenen bijvoorbeeld in de Sinterklaastijd, Kersttijd en dergelijke. Sommige bibliotheken hebben “boekstartcoaches”, die tips geven aan ouders hoe je aan hele jonge kinderen (vanaf 3 maanden) een boekje kunt bekijken. En welke boeken er geschikt zijn. Ze geven gratis een boekstartkoffertje mee met daarin 2 babyboekjes, een boekenlegger en voorleestips. Kortom: in de bibliotheek komen talloze zaken bij elkaar die je kind en misschien ook jou als ouder enthousiast kunnen maken voor het heerlijke, ontspannende en interessante tijdverdrijf: lezen.

Aan hele jonge kinderen “echt” voorlezen, dus lezen wat er staat, is eigenlijk nog te moeilijk.
De zinnen in de boeken zijn voor peuters nog niet te begrijpen. Bij prentenboeken kun je de plaatjes aanwijzen en tegelijkertijd per plaatje vertellen wat het is. Wijs daarbij bijvoorbeeld de verschillende onderdelen van een plaatje aan, zoals vissen, vogels, huizen, auto’s, tractors en dergelijke. Kinderen leren zo de betekenis van de plaatjes. Laat ze die woorden ook nazeggen. Ook leren ze de juiste uitspraak van een bepaald woord. Dat is weer goed voor de woordenschat. Eveneens kun je bijv. de kleuren vertellen; “kijk eens wat een mooie rode auto”, of “dat kindje heeft een groen broekje aan”. Leg eventuele moeilijke woorden uit of maak er beweging bij.  Bijv. bij het woord “bibberen”.
Naar aanleiding van de plaatjes in een prentenboek kun je zelf wel een eenvoudig eigen verhaal vertellen, die voor een peuter wel te begrijpen is. Zoals bijv. “kijk dat hondje eens, dat staat achter een boom.” Stel ook vragen, zoals bijv. “wat doet hij daar?” of “hoe komt het dat dat kindje huilt?” Zo leer je het kind al een beetje nadenken. Er zijn tegenwoordig prentenboeken zonder woorden, dus kun je naar eigen fantasie een leuk, spannend of mooi verhaal maken. Of laat de kinderen zelf vertellen wat ze zien.

Een school kiezen voor je kind

Welke school je voor je kind kiest hangt sterk af van je persoonlijke situatie en voorkeuren.  Er is niet één standaard antwoord welke keuze de beste is. Daarom hieronder een aantal overwegingen die een rol kunnen spelen:

Voordat hun kind naar de basisschool gaat kiezen ouders meestal voor een kinderopvang of een peuterspeelzaal. Als je op zoek bent naar een fulltime opvang met een gevarieerd programma, dan is een kinderdagverblijf een goede keuze. Als je op zoek bent naar een parttime opvang die zich vooral richt op de sociale en emotionele ontwikkeling van je kind, dan is een peuterspeelzaal doorgaans een goede keuze.

De meeste ouders kiezen voor een kinderopvang of peuterspeelzaal in de buurt. Steeds vaker is dit een Integraal Kind Centrum (IKC) voor kinderen van nul tot dertien jaar, waar onderwijs, opvang en welzijnsactiviteiten zijn samengevoegd. School en kinderopvang vallen vaak onder één directie of bestuur en werken vanuit één pedagogische visie. Kinderen van de kinderopvang bij een IKC zijn doorgaans meteen verzekerd van een plek op de basisschool.

Het voorgaande komt er dus vaak op neer dat de keuze voor een kinderopvang of peuterspeelzaal tevens een keuze is voor de basisschool. Maar vaak zijn het praktische keuzes, ingegeven door bijvoorbeeld het gemak van de ouders of wat de meeste kinderen in de buurt doen. Meestal een veilige en praktische keuze dus, waar weinig nadelen aan kleven. Tóch zijn er veel ouders die zich zorgvuldig oriënteren, voordat ze een school voor hun kind kiezen.
Bijvoorbeeld door eerst eens een paar basisscholen in de buurt te bezoeken om een beetje een indruk op te doen over de sfeer daar. Het personeel, de omgang met de kinderen, het gebouw en eventueel zaken zoals de voor- en naschoolse opvang en dergelijke. Allemaal praktische zaken dus, die feitelijk nog niets te maken hebben met de onderwijskundige visie. Ga je deze aanpak volgen, bedenk dan wel dat je bezoek maar een momentopname is en je waarschijnlijk geen onderwijsdeskundige bent.

De hiervoor genoemde oriëntatie is feitelijk nog vrij oppervlakkig, maar kan wél goede informatie opleveren voor verder onderzoek. Iedere basisschool is verplicht een schoolgids op te stellen. Naast allerlei praktische zaken, zoals de schooltijden en vakanties staat daarin ook informatie over de inhoud en de aanpak van het onderwijs. Verder komen ook zaken aan de orde zoals kwaliteitszorg, passend onderwijs en dergelijke. Als ouders moet je er overigens maar op vertrouwen dat dit geen “dode letters” zijn, die niet door de feiten worden ondersteund.

Wil je meer weten over de onderwijsinhoudelijke kant van de school, dan kun je ook online bronnen raadplegen, met objectieve informatie over de school, zoals:
Onderwijsinspectie: Algemeen: https://www.onderwijsinspectie.nl/zoek-scholen
Onderwijsinspectie: Scholen op de kaart: https://scholenopdekaart.nl/
Onderwijsinspectie: Toezichtresultaten: https://toezichtresultaten.onderwijsinspectie.nl/
Alle cijfers:  https://allecijfers.nl/basisscholen-overzicht/

Elders op mijn weblog vind je meer informatie over de verschillende soorten basisscholen en hun specifieke betekenis. Bijvoorbeeld de verschillende “denominaties”, zoals katholieke, christelijke of openbare scholen, visies op het onderwijs, zoals Daltonschool, Jenaplanschool en dergelijke. De Vrijeschool en het Montessori onderwijs worden daarnaast nog wat uitgebreider beschreven.

Montessori onderwijs

Het Montessorionderwijs is een onderwijsmethode die rond 1900 is ontwikkeld door de Italiaanse arts en pedagoge Maria Montessori. Zij ging ervan uit dat de eerste levensjaren van groot belang zijn voor de ontwikkeling van een kind. Zij ontwikkelde haar eigen materiaal en hechtte veel belang aan het betrekken van peuters en kleuters in het huishouden. Tot op vandaag wordt haar methodiek nog als actueel en relevant beschouwd. Het is gebaseerd op het idee dat kinderen van nature nieuwsgierig en leergierig zijn en dat ze het beste leren door te doen.
De Montessorimethode is gericht op het ontwikkelen van de zelfstandigheid, creativiteit en sociale vaardigheden van kinderen.

Enkele kenmerken van het Montessorionderwijs zijn:

Zelfstandig leren: Kinderen kiezen zelf hun werk en bepalen zelf hoe lang ze eraan werken.
Praktische activiteiten: Er wordt gebruik gemaakt van activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen van de zintuigen, de motoriek en de cognitieve vaardigheden van kinderen.
Orde en structuur: Om kinderen te helpen zich gefocust en gemotiveerd te voelen zijn Montessorischolen zeer ordelijk en gestructureerd.
Natuur: In het onderwijs wordt relatief veel aandacht besteed aan de natuur.
Samenwerking: Ook wordt kinderen geleerd om samen te werken en elkaar te helpen.
Het Montessorionderwijs is een populaire onderwijsmethode die wordt gebruikt over de hele wereld.

Het montessorionderwijs gaat ervan uit dat een kind een natuurlijke en noodzakelijke drang tot zelfontwikkeling heeft. De leerkracht volgt deze ontwikkeling biedt daarvoor de juiste omgeving en materialen aan. Zo leert een kind zo veel mogelijk in zijn eigen tempo.
De kinderen werken veel zelfstandig en in kleine groepjes, maar krijgen ook af en toe klassikaal les. Ook werken ze vaak met planners waarin ze bijhouden welke werkjes ze hebben gemaakt en wat ze nog moeten doen. Dit bevordert hun zelfstandigheid en geeft hen inzicht in hun eigen leerproces. Kinderen worden op een montessorischool altijd in een klas gezet met leerlingen van drie leeftijdsgroepen, wat als belangrijk wordt beschouwd voor hun harmonische ontwikkeling. Zo krijgt een kind immers de ervaring eerst de jongste, dan de middelste, en de oudste te zijn.
De Montessorimethode maakt gebruik van speciaal ontwikkelde leermaterialen, afgestemd op verschillende leeftijden en ontwikkelingsfasen. Eigenschappen van deze materialen zijn ondermeer:

Controle van de fout: het lesmateriaal maakt direct duidelijk wanneer een kind iets fout heeft gedaan. Daardoor krijgt het kind zelf inzicht in wat het fout heeft gedaan en hoe het dit kan verbeteren.
Centraal stellen van één vaardigheid: Bijvoorbeeld ordenen van klein naar groot met de roze toren.
Het gebruik van natuurlijke lesmaterialen: Bijvoorbeeld hout en stof.

De meeste montessorischolen hebben (in de kleutergroep) de volgende montessorimaterialen:

Zintuigelijk materiaal, zoals o.a. gehoorkokers, de bruine trap, roze toren en kleurspoelen;
Taalmateriaal, zoals o.a. schuurpapieren letters en taalsymbolen;
Rekenmateriaal, zoals o.a. het gouden materiaal (telkraaltjes), de honderdketting en rekenstokken;
Kosmisch materiaal, zoals o.a. insteekkaarten landen en vlaggenstandaard.(voor bovenbouw)

Thuis helpen met rekenen

Eerst besef ontwikkelen

Kleuters krijgen in de groepen 1 en 2 nog geen rekenonderwijs zoals in de groepen 3 t/m 8. Daarvoor wordt al wél een basis gelegd, door het besef te ontwikkelen van tijd, ruimte, getallen en dergelijke. Als je begrijpt waar de school van je kind mee bezig is kun je daar misschien thuis op inspelen.

Ontdekken

Het begint eigenlijk al in de peuterleeftijd van 2 – 3 jaar, als je kind langzaamaan de wereld om zich heen begint te ontdekken. Zo ontdekt het vaak het verschil al tussen 1 of 2 dingetjes en heel veel. Geleidelijk aan kan het ook al zeggen hoe oud het is en steekt soms met trots een paar vingers in de lucht. Het kan al dingetjes ordenen, alle grote auto’s bij elkaar zetten en alle kleine. Het beseft dat getallen iets betekenen. Dit wordt ook wel “ontluikende gecijferdheid” genoemd.

Tellen

Een kind van 4 jaar kan vaak al de telrij opnoemen (het akoestisch tellen) zonder echte kennis van het getalbegrip. Daarom wordt in groep 1 en 2 geoefend met telliedjes, -versjes en -bewegingen. Ook het tellen van hoeveelheden in allerlei situaties is van belang bij het aanvankelijk rekenen, net als het herkennen van begrippen zoals veel/weinig of meer/minder.

In de kleutergroepen leert je kind voorwerpen tellen, terwijl het deze aanwijst. Dit wordt ook wel aangeduid als “synchroon tellen” en is een belangrijke schakel in het rekenproces. Een voorwerp mag niet twee keer worden benoemd, maar ook niet worden overgeslagen.

Ook leert je kind verschillende functies van getallen. Bijvoorbeeld:

  • Aantallen kunnen benoemen: zoals 5 potloden, maar ook 5 kraaltjes of 5 poppen
  • Getallen kunnen benoemen: dat is de 3, dat de 4, en daarna komt 5, 6, etc.
  • Naamgetallen: bijvoorbeeld ik woon op huisnummer 7
  • Meetgetallen: mijn zusje is 4 jaar
  • Rekengetallen: 1 en nog 1 erbij is bij elkaar 2

Zo ontwikkelt Je kind geleidelijk steeds meer inzicht in de verschillende betekenissen en functies van getallen en de relaties ertussen. Deze ontwikkeling heet ‘beginnende gecijferdheid’.

Soms zegt een leerkracht: “kinderen moeten tot 10 kunnen tellen”. Daarmee wordt bedoeld dat een kind niet alleen de telrij tot 10 kan opzeggen, maar ook het begrip heeft van de getallen tot tien.
Het kind moet ermee kunnen ordenen, vergelijken, hoeveelheden bepalen en zelfs eenvoudige erbij/eraf sommen kunnen oplossen.
Bijvoorbeeld:

  • Ordenen: waar zie je allemaal 2 of 5 dingen bij elkaar, etc.
  • Vergelijken: waar zie je evenveel, meer of minder.
  • Hoeveelheden bepalen: in één keer kunnen zien dat er bijv. 5 kralen liggen.
  • Eenvoudige erbij/eraf sommen: ik heb 2 blokjes, ik doe er 1 bij, hoeveel samen? Ik heb 5 dopjes, ik doe er 2 weg, hoeveel blijft erover?

 Als je kind moeite heeft met tellen.

  • Oefen vaak de telrij van 1 tot 10
  • Gebruik prentenboekjes! Bij de bieb of boekenwinkels zijn er veel telboekjes.
  • Oefen veel met telliedjes: zie onderaan de verschillende liedjes/versjes.
  • Overgooien met de bal en tellen.
  • Tel de vingers. Vijf vingers aan iedere hand.
  • Tel de tenen. Vijf tenen aan ieder voet.
  • Tel de armen en benen van de pop. Dan van het kind.
  • Hoeveel wielen heeft de auto?
  • Verschillende telspelletjes zijn in de winkel te koop. (Zie hieronder enkele spellen)

Thuis rekenen met je kleuter:

  • Laat je kind eens tellen hoeveel knuffels het heeft.
    – Leg de grote knuffels bij elkaar en de kleine.
    – Waar zijn er meer van?
    – Waar minder?
    – Of zijn er evenveel? (Zo ook met autootjes, potloden, etc.)
  • Loop de trap op of af en laat je kind tellen hoeveel treden de trap heeft.
  • Laat je kind helpen bij het tafeldekken. Stel tijdens het tafeldekken vragen als:
    – Hoeveel borden hebben we nodig?
    – Hoeveel vorken hebben we nodig?
    – Hoeveel lepels liggen er?
    – Zet ook eens vier bekers op tafel, terwijl er vijf nodig zijn. Vraag dan: zijn er genoeg?
    Hoeveel moeten er nog bij?
  • Spelletjes met de zandloper/ keukenwekker!
    – Hoelang doe ik over een puzzeltje?
    – Hoe snel kan ik de trap oplopen?
  • Laat je kind bepaalde dingen sorteren op grootte, op kleur, op soort: bijv. met knopen, ballen, knikkers, etc.
  • Maak een spelletje: wie heeft er meer knikkers, wie minder, of hebben we evenveel?
  • Oefen met een dobbelsteen; rol of gooi de dobbelsteen. Hoeveel heb je gegooid, hoeveel stappen moet je maken?
  • Oefen met snoepjes, ballen, poppen, etc.: je hebt 2 snoepjes en je krijgt er 1 bij hoeveel heb je er dan samen?
  • Leg een aantal voorwerpen op de tafel (ca 7 stuks) laat je kind er goed naar kijken. Doe er dan een doek overheen. Hoeveel dingetjes kan het nog opnoemen? (Geheugenspel)
  • Variant: Je kind heeft de ogen dicht, je haalt er 1 voorwerp uit. Wat is er weg?
    Dit kan ook met 2 dingen, etc.

Voorbeelden van gezelschapsspellen met rekenen

  • Ganzenbord
  • Cijferkwartet
  • Mens erger je niet
  • Huisje boompje beestje
  • Vier op een rij
  • Jumbolino
  • Memory
  • Verschillende lottospelletjes

  

Telliedjes en versjes

Hoedje van papier

Een, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van,
een, twee, drie, vier, hoedje van papier.
En als het hoedje dan niet past, zetten we ‘m in een glazen kast.
Een, twee, drie, vier, hoedje van papier.

Berend Botje

Berend botje ging uit varen
met zijn scheepje naar Zuid Laren
de weg was recht, de weg was krom,
nooit kwam Berend Botje weerom

Een, twee, drie, vier, vijf zes, zeven,
waar is Berend Botje gebleven?
Hij is niet hier, hij is niet daar,
Amerika, Amerika,”
Driemaal in de rondte van je hopsasa.

Een twee kopje thee

Eén, twee, kopje thee
drie, vier, glaasje bier
vijf, zes, kurk op de fles
zeven, acht, soldaat op wacht
negen, tien, ik heb een dief gezien
tien, elf, je bent ‘m zelf.

Eén hoofd, één romp, twee benen,
twee voeten, maar wel tien tenen.
Eén arm aan iedere kant, vijf vingers aan iedere hand,
twee ogen van voren, opzij zitten je oren,
een neus, twee lippen een mond
tenslotte, twee billen en een kont.

 

Tweetalig opvoeden

Tweetalig opvoeden

In sommige gezinnen worden tenminste twee talen gesproken. Voor de opvoeding van de kinderen behoeft meertaligheid geen belemmering te vormen. Maar houd het taalgebruik wel overzichtelijk, bijvoorbeeld door thuis geen mengelmoesje van talen te spreken. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld naast het Nederlands ook de moedertaal van hun ouder(s) spreken. Spreek in dat geval goed af hoe je dat doet op een manier die bij je gezin past.

Een ouder een taal

Is je gezin meertalig, dan is de meest ideale situatie voor je kind als één van de ouders Nederlands praat en de andere ouder eventueel de tweede taal. Eén persoon, één taal! Zo leg je een goede basis voor de taalontwikkeling van je kind. Bovendien ontwikkel je daarmee ook het taalgevoel, dat bij het leren van andere talen nodig is. Dit systeem wordt ook wel de OPOL-systeem genoemd: “ One Parent One Language”.

Een andere mogelijkheid is dat je afspreekt in welke situatie je welke taal spreekt. Eén situatie, één taal! Je spreekt bijvoorbeeld af, dat er aan tafel altijd Nederlands gesproken wordt. Vooropgesteld uiteraard dat alle gezinsleden voldoende Nederlands kunnen spreken. Een andere mogelijkheid is dat het kind op de school Nederlands spreekt en thuis een andere taal.  Alleen als het niet anders kan!

Belemmeringen

In sommige gevallen is het extra moeilijk voor je kind om te leren twee talen te spreken. Bijvoorbeeld als het sowieso al moeite heeft met taal. Bijvoorbeeld doordat het niet goed hoort en daardoor laat is begonnen met praten. Maar ook wanneer je als ouders niet zoveel met je kinderen praat, geen boekjes voorleest of je kinderen niet betrekt in hun taal. Maar ook heeft je kind misschien niet zoveel aanleg om een taal te leren.

Het belang van goed Nederlands

Voor ouders die in Nederland wonen is het belangrijk om goed Nederlands te leren praten. Voor jezelf, maar beslist ook voor de ontwikkeling van je kind. Het heeft de Nederlandse taal nodig om het onderwijs op school te kunnen volgen en geen leerachterstand op te lopen. Bovendien kan je kind beter contact maken met andere kinderen als het de taal spreekt en begrijpt het wat er van hem/haar verwacht wordt.

Wat kunt je doen om jouw kind te helpen?

  1. Praat nooit twee talen door elkaar. Je kind snapt nog niet welke woorden bij het Nederlands horen en welke niet.
  2. Leer je kind al op jonge leeftijd Nederlands praten. Wanneer het dan naar school gaat, begrijpt het beter wat er wordt uitgelegd en wat er van hem/haar verwacht wordt.
  3. Laat je kind naar de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf gaan.
  4. Probeer zelf ook goed Nederlands te praten. Kinderen leren een taal door te luisteren en na te doen. Als je zelf Nederlands praat met veel fouten, dan leert je kind het ook fout.
  5. Laat je kind zoveel mogelijk spelen met andere kinderen die goed Nederlands praten.
  6. Lees veel voor uit boeken en zing samen liedjes. Dit kun je doen in je eigen taal en ook in het Nederlands. Is je Nederlands niet goed genoeg, vraag dan iemand anders om de boekjes voor te lezen aan je kind.
  7. Kijk ook samen naar kinderfilms en tv-programma’s en praat met je kind over wat je ziet
  8. Lach niet als je kind fouten maakt. Niet in je eigen taal en ook niet in de tweede taal.
  9. Corrigeer de fouten van je kind. Maar vraag het niet om dan maar in de eigen taal verder te praten.
  10. Probeer geen moeilijke woorden te gebruiken of lange zinnen te maken. Spreek ook nooit in babytaal. Bijvoorbeeld: “daar komt een toet-toet aan”, of “ik zie een waf-waf”. Je kind leert dan niet om de juiste woorden te gebruiken en goede zinnen te maken.

Een goede leerkracht

  1. Neemt een positieve houding aan t.o.v. de andere taal.
  2. Eist niet teveel van het kind en accepteren ook non-verbale reacties.
  3. Verwoordt steeds wat hij/zij doet.
  4. Laat zien waar hij/zij over spreekt: door gebaren, plaatjes, foto’s.
  5. Gebruikt korte zinnen.
  6. Noemt bij zelfstandige naamwoorden steeds het lidwoord erbij. Bijv. het aapje, de banaan, een appel, etc.
  7. Geeft voldoende tijd om te reageren wanneer deze je kind iets vraagt.
  8. Corrigeert je kind op een goede manier. Wanneer je kind bijvoorbeeld zegt “Oma komen vandaag”, zegt de leerkracht: “O ja, komt oma vandaag?”
  9. Reageert goed als je kind iets niet begrijpt. Hij/zij vraagt dan door, of gaat bijvoorbeeld nader in op een woord dat niet goed was te verstaan.
  10. Voorkomt dat taalvaardige kinderen je kind het woord ontnemen als het een beurt krijgt.
  11. Betrekt jou als ouder bij dingen die enige uitleg behoeven. Bijvoorbeeld wanneer met thema’s gewerkt wordt. Ze kunnen dan bijvoorbeeld een prentenboek meegeven om thuis alvast te kunnen voorlezen.

Je kleuter thuis helpen met taal

Een beetje hulp

Veel ouders vragen zich af hoe ze thuis hun kind kunnen helpen met wat ze op school leren.
Vooral in het begin hebben ouders vaak geen idee of de ontwikkeling van hun kind nou “voor” of “achter” loopt ten opzichte van leeftijdgenootjes. De leerkracht vertelt dan bijvoorbeeld bij een 10 minutengesprek “Uw kind heeft een kleine achterstand, maar met een beetje hulp is die wel in te halen”. Maar hoe moet je dat dan als ouders aanpakken?

Lesgeven is een vak

Als ouder zit je een beetje met de handen in het haar als de school zegt “oefen thuis maar met je kind de lettertjes” Vaak willen kinderen niet dat ze thuis nog eens extra schoolwerk moeten doen, vooral als je er ook nog eens een beetje dwingend voor gaat zitten.
Net als de school moet je je kind feitelijk min of meer verleiden om te leren. Maar lesgeven is een vak en als ouder schud je niet zomaar een oplossing uit je mouw. Vooral als je ook nog een beetje wilt aansluiten bij de aanpak van de school. Daarom enkele voorbeelden om je kind thuis op een eenvoudige, speelse manier te helpen met de Nederlandse taal.

Samen praten

Als je kind moeite heeft met praten kun je het stimuleren door veel met hem/haar te praten. Bijvoorbeeld door het te betrekken bij de dagelijkse bezigheden. Vertel bijvoorbeeld wat je doet bij het wassen, tandenpoetsen, kleren kiezen, aankleden en dergelijke en ook hoe en waarom je dat doet. Vertel ook wat je zelf doet, zoals koken, boodschappen doen en dergelijke. Laat je kind ook vertellen wat het doet, bijvoorbeeld bij het spelen. Luister ook naar je kind en reageer op wat het vertelt en hoe het op jou reageert. Als je met elkaar praat is het heel belangrijk dat je elkaar aankijkt. Laat elkaar uitpraten, want anders hoor je niet wat de ander zegt. Heel aardig is ook samen liedjes zingen of versjes opzeggen.

Voorlezen

Ook voorlezen is een hele goede manier om de taalontwikkeling bij je kind te stimuleren.  Ga samen naar de bieb om boekjes uit te zoeken en laat je kind kiezen. Wanneer je gaat voorlezen vraag je je kind om straks goed op te letten waar het boek over gaat. Laat je kind kijken naar de illustraties op de kaft en in het boek en laat het vertellen wat het ziet.

Ook kun je je kind bij het voorlezen laten voorspellen wat er misschien gaat gebeuren, zodat het kan meedenken over het verhaal. Je kleuter ontdekt dat een verhaal ergens begint en dat er ook een eind aan zit. Dat er dus een opbouw zit in een verhaal. Leg ook de betekenis uit van eventuele moeilijke woorden in het verhaal. Vaak kun je die vervangen door andere begrijpelijke woorden. Of je kunt voordoen wat een woord betekent. Bijvoorbeeld bij een uitdrukking als ”rillen van de kou”.

Is het verhaaltje afgelopen, dan kun je er vragen over stellen. Heeft je kind het begrepen? Een andere keer kan je kind misschien het verhaal zelf vertellen. En kom nog eens terug op de moeilijke woorden (kent het die woorden nog?).

Oefeningen in taalbegrip

Om het taalbegrip van je kleuter te bevorderen kun je bijvoorbeeld vertellen dat een verhaal bestaat uit letters. En dat die letters samen woorden vormen. En dat een paar woorden achter elkaar weer zinnen zijn. Zo leert je kind ook deze begrippen kennen.  Laat je kind eens korte zinnetjes uit bijvoorbeeld een boek nazeggen. Lukt dat?

Letters, woorden, zinnen, klanken

Die letters kun je dus lezen. De naam van je kind bestaat ook uit letters. Schrijf ze maar eens op. En vertel hoe die letters heten. Benoem dan de klanken van die letters; dus bij de naam Noor zeg je niet “en-, -oo-, -er”, maar -nnnn-, -oo-, -rrrr-. En laat je kind die ook zo benoemen. (dus noem bij de N niet de letter (en), maar de klank (nnn). En bij de R niet de letter (er), maar de klank (rrr).
Je kunt ook een woord in letters hakken en aan je kind vragen wat je zegt. Bijvoorbeeld : n-eu-s,  p-a-n,  z-ou-t,  m-e-s,  b-o-s., etc.

Leg je kind uit dat sommige woorden met dezelfde letter beginnen of eindigen als andere woorden. Op school noemen ze die “beginklanken” (rook-roos) en “eindklanken” (rook-ruik). Er zijn ook woorden die in het midden hetzelfde klinken: de “middenklanken” (maan-taart).

Soms kun je een woord in lettergrepen hakken. Op school noemen ze dat hakken en plakken. Je vraagt aan je kind: “wat zeg ik: li – mo – na – de”. Je kind moet dan “limonade” zeggen. Kan zij/hij dat? Oefen met meerdere woorden; zoals: telefoneren, brievenbus, regenwolken, weerbericht, etc. Leer je kind ook eens rijmen. Er zijn woorden die op elkaar lijken (oom-boom). Er bestaan overigens ook speciale rijmboekjes voor kleuters, van bijvoorbeeld Dick Bruna.

Kan je kind horen welk woord lang of kort is? Je kind kan het woordje klappen. Bijvoorbeeld welk woord is lang? Winterjas of koud? Motregen of nat? Bezemsteel of heks? Etc. Zo kun je met je kind oefenen.

Houd het gezellig

Wanneer je met je kind gaat oefenen hoef je niet per sé samen aan tafel te zitten. Het moet niet voelen als “leren”. Pak het spelenderwijs aan, bijvoorbeeld wanneer je met je kind buiten loopt. Dan zeg je bijvoorbeeld “hé daar loopt een p-oe-s”. Je kind zegt wat je bedoelt. Of je doet boodschappen of je komt thuis en zegt “hang je j-a-s maar op”.  Zo kun je ook het rijmen oefenen. Je kind heeft het niet in de gaten dat het oefent en vindt het juist leuk.

En…. hoe leuk is het om samen een boodschappenlijstje te maken of een briefje te schrijven naar oma?

Gezelschapsspellen

Om thuis met je kleuter taal te oefenen zijn er ook allerlei leuke gezelschapsspellen. Kijk eens in de winkel of Informeer eens bij de juf of meester. Die kan u beslist wel adviseren. Hieronder enkele voorbeelden:

  1. Kwartetten: letter/woord kwartet
    2. Ganzenbord: letter/woord ganzenbord
    3. Memorie: letter/woord memorie
    4. Bingo: letter/woord bingo

Binnenkort hoop ik hier meer te schrijven over de vraag hoe je je kleuter kunt helpen bij zijn of haar taalontwikkeling als het Nederlands niet je eigen moedertaal is.

Het misverstand van de “tablet school”

Het misverstand van de “tablet school”

Computers en tablets zijn volkomen terecht niet meer weg te denken uit het basisonderwijs, ook aan kleuters. Maar hoe ver wil je gaan met ICT in de klas? Opiniepeiler Maurice de Hond introduceerde in Nederland de zogenaamde Steve Jobs scholen; basisscholen waar het gebruik van ICT centraal staat. De afgelopen 4 jaren zijn in Nederland circa 46 basisscholen op deze werkwijze overgestapt, waarvan er inmiddels 25 met de methode zijn gestopt. Al belangrijkste reden wijzen ze op de hoge kosten die met het concept gepaard gaan.

Er zijn echter ook berichten dat zowel bij de ontwikkelaars als de gebruikers van de “Steve Jobs methode” er nogal grote verschillen van mening bestaan over de ingeslagen weg. Sommige scholen zijn zeer tevreden, maar kennelijk geldt dat niet voor de bijna 50 procent afhakers.

Doorgeslagen

Er is alle reden voor wantrouwen als buitenstaanders zich gaan bemoeien met de aanpak en de inhoud van het onderwijs, ook als ze verstand hebben van ICT. Je laat toch ook niet je blindedarm verwijderen door een slager, hoe handig die ook het mes hanteert. Maurice de Hond zei tegen de Volkskrant “Onze methode werkt niet als je het half doet.” En dáár liggen nou precies de grootste bedenkingen tegen de scholen waar ICT centraal staat. Namelijk, het gevaar dat scholen doorslaan in hun geloof in de automatisering.

Geleidelijk

Het is heel positief als ook kleuters vertrouwd raken met bijvoorbeeld de PC en tablet. Mocht de school die mogelijkheid (nog) niet bieden, dan doen de ouders dat wel. De kinderen genieten van de kleurige spelletjes, muziekjes, filmpjes etc. Zonder menselijke hulp zijn ze interactief in de weer.
Wat is er meer geschikt voor onderwijs dan een spelletje waarbij een kind 1 op 1 met de PC of tablet zijn grenzen kan verleggen? Vooral als dat spelletje ook nog de resultaten vastlegt en analyseert. Wanneer het de sterktes en zwaktes beoordeelt en nog eens een filmpje met uitleg laat zien, gevolgd door nieuwe “uitdagingen”. Dit is nog maar een kleine greep uit de mogelijkheden. Heel belangrijk is dat ze geleidelijk in het onderwijs worden ingepast in de bestaande werkwijze.

Revolutionair

Telkens dienen zich nieuwe onderwijsstromingen aan die ongeveer alle gangbare normen overboord zetten. Nieuwe inzichten worden dan opeens zo rigoureus doorgevoerd dat de consequenties niet of nauwelijks te overzien zijn. Vaak verdwijnen ze nog sneller dan ze gekomen zijn, omdat ze volkomen voorbijgaan aan de kennis en ervaring die het onderwijsveld in vele generaties heeft opgebouwd.

Het leidt geen enkele twijfel dat de informatie- en communicatietechnologie de komend decennia een verdere revolutie teweeg zullen brengen, óók binnen het basisonderwijs! Maar hardlopers zijn doodlopers. Van de ene dag op de andere overschakelen op een fundamenteel andere aanpak heeft (ook) binnen het onderwijs nog nooit tot iets goeds geleid.

Vaardigheden zoals schrijven, (hoofd)rekenen, ontwikkeling van de grove en fijne motoriek, sociale vaardigheden etc. zijn en blijven onontbeerlijk, ook in een maatschappij met de meest geavanceerde technologie. Wie denkt het onderwijs van de ene op de andere dag revolutionair te gaan veranderen zal bedrogen uitkomen. Vernieuwingen zéker! Maar wél geleidelijk en met voldoende draagvlak bij alle betrokkenen. Feitelijk heeft zich onder de basisscholen de afgelopen jaren al een geleidelijke “digitale revolutie” voltrokken. Moderne communicatiemiddelen als een website, Facebook, E-mail en dergelijke deden hun intrede, maar ook bijvoorbeeld leerlingvolgsystemen en dergelijke.
Uitzonderingen daargelaten lopen de basisscholen daardoor, qua organisatie en onderwijsaanbod prima in de pas met de ICT-ontwikkelingen van deze tijd. Er is vooralsnog geen enkele reden om te vrezen dat de kinderen die vandaag de basisscholen bevolken onvoldoende worden voorbereid op de maatschappij van morgen.

« Oudere berichten