Category Archives: Leren

Logopedie

Goed en verstaanbaar spreken 

Logopedie is een Grieks woord: “logos” betekent woord/taal, en “pedie” betekent “onderwijs”. Dus letterlijk: onderwijs in “woord” en “taal”. Een logopedist is dus iemand, die zich bezighoudt met alles wat te maken heeft met de taal; dus datgene wat nodig is om goed en verstaanbaar te spreken.

Sommige kinderen spreken de letters niet goed uit, gebruiken hun stem verkeerd en/of kunnen geen goede zinnen maken. Vaak doordat ze hun tong of mond verkeerd gebruiken. Soms hebben ze ook niet goed gehoord hoe een woord uitgesproken moet worden. Dus kan de oorzaak van slecht spreken ook liggen in slecht horen. Als kinderen op zeer jonge leeftijd niet zo goed kunnen horen (bijvoorbeeld door een oorontsteking, of vocht achter het trommelvlies) missen ze soms een groot deel van de taalontwikkeling. Tussen het eerste en tweede levensjaar wordt vaak begonnen met het praten, waardoor ze al wat kunnen gaan achterlopen in de spraak.

De mondelinge communicatie is dus heel belangrijk voor kinderen. Ze moeten kunnen begrijpen wat een ander zegt en bedoelt. Ze moeten hun gedachten kunnen omzetten in woorden en zinnen en die duidelijk kunnen uitspreken, zodat de ander hen ook verstaat en begrijpt.

Logopedist

De logopedist helpt kinderen, die moeite hebben met het taalgebruik. Daarom worden bij kinderen die 5 jaar worden op school logopedische screenings gehouden. Hierbij wordt onderzocht of kinderen stoornissen en/of afwijkingen vertonen in het spreken en het luisteren.

De logopedist let er onder andere op of kinderen slissen, of ze hun tong/mond verkeerd gebruiken (vaak door het duimen), of ze stotteren, moeite hebben met letters uitspreken of het maken van zinnen.
Ook kijken ze naar eventuele problemen bij het slikken van eten en drinken en gaan na of ze hun naam al kunnen schrijven.

Zo nodig kan de logopedist behandeling adviseren. Bij kleine problemen wordt vaak na 3 maanden gecontroleerd of er veranderingen zijn van eerder gesignaleerde feiten. Uiteraard worden de ouders en de leerkrach(ten) steeds van de stand van zaken op de hoogte gehouden.

Prestaties

Je kind wordt al vroeg beoordeeld

Steeds meer ouders willen niet dat voortdurend de “prestaties” van hun kind worden gemeten en door de school serieus en kritisch tegen het licht worden gehouden. Volkomen terecht redeneren ze “Gun een kind vooral de tijd om kind te zijn”. Scholen zijn het daar doorgaans mee eens, zodat ze bijvoorbeeld de kinderen van groep 1 nog geen rapportje meegeven en in eventuele gesprekken met de ouders hoogstens nog terughoudend over “prestaties” of “vorderingen” wordt gesproken.

Tóch heeft een ervaren leerkracht doorgaans al na een paar weken een globaal beeld van de mogelijkheden en/of beperkingen van een kind. Al was het maar door deze te vergelijken met andere kinderen die net op school komen. Maar voor een oordeel over “presteren” is het nog veel te vroeg.

Net als in de hogere groepen worden ook de kinderen uit de kleutergroepen af en toe “getoetst”, doormiddel van lijstjes met vragen en opdrachten. De resultaten van deze toetsen zijn niet bedoeld om bijvoorbeeld tot een rapportcijfer te komen. Ze zijn feitelijk alleen bedoeld om voor de leerkracht objectief vast te leggen hoe het staat met het kennis- en ontwikkelingsniveau van het kind op een bepaald moment.

Gaat niet over niveau

Als een dergelijke toets bijvoorbeeld in februari in groep 1 wordt afgenomen zijn de kinderen die al in september op school kwamen in het voordeel ten opzichte van de kinderen die pas in december zijn begonnen. Daarom zeggen de toetsresultaten feitelijk niets over het niveau van het kind, maar zijn ze alleen een aanwijzing voor de leerkracht over de stand van zaken, passend bij onderwijs op maat.

Tegen het einde van het schooljaar beoordeelt de leerkracht welke kinderen van groep 1 geschikt zijn om na de zomervakantie naar groep 2 te gaan. Als extra zekerheid worden de kinderen vaak ook nog objectief getoetst. Kinderen die al het gehele schooljaar in groep 1 hebben gezeten maken de meeste kans om over te gaan naar groep 2, maar zeker is dat uiteraard niet. Vroeger bleven kinderen die na 1 oktober op school kwamen automatisch nog een jaar in groep 1, maar tegenwoordig kunnen kinderen die tot en met december op school komen bij uitzondering soms al in de zomer naar groep 2. Soms wordt daarbij met de ouders afgesproken dat hun kind het in groep 2 mag proberen, maar dat het eventueel nog kan worden teruggezet.

Testen zonder stress

Voor alle duidelijkheid: Het toetsen van de kinderen gebeurt onopgemerkt en spelenderwijs. De kinderen zijn wel gewend aan het invullen van werkbladen, dus ervaren dit niet als een test, waarvoor ze bijvoorbeeld extra hun best moeten doen. Geen stress dus!

Naast de “prestaties” en de “vorderingen” van het kind let de leerkracht ook sterk op het sociaal emotionele gedrag van het kind. Hoe gaat het kind met andere kinderen om? Is het een beetje opgewassen tegen druk? Is het kind misschien nog onzeker? Kortom: past het kind wel in groep 2?

Begint een kind eenmaal in groep 2 dan heeft het bewezen daaraan toe te zijn, zodat dán feitelijk pas echt een beetje over “prestaties” en “vorderingen” kan worden gesproken. Maar ook voor deze kleuters geldt dat ze nog steeds spelend leren. Pas aan het einde van groep 2 wordt beoordeeld of ze aan het “échte leren” in groep 3 toe zijn. Ook daarbij zal het oordeel van de leerkracht nog eens extra worden onderbouwd met de resultaten van een “toets”.

De poppenkast

De poppenkast past in iedere tijd

Voor de komst van moderne communicatiemiddelen, zoals televisie en digibord hoorde de poppenkast standaard bij het kleuteronderwijs. Kleuters vinden het fantastisch om met een pop te praten en vooral als er ook nog een mooi of spannend verhaal bij hoort. Maar ook in deze tijd past minstens één keer per week poppenkastverhaal nog prima in het programma. Kinderen zelf praten namelijk ook tegen hun knuffels en laten de knuffels ook antwoorden.


Handpop als klasgenootje
Tegenwoordig wordt in de klas vooral gebruik gemaakt van een handpop, die een soort “klasgenootje” is. Meestal zit die in de huishoek, of zelfs op een aparte plek op een stoel in de klas. Zo’n pop kan een nieuw thema aankondigen of stelt vragen aan de kinderen of lokt kinderen uit om ervaringen te vertellen. Kinderen kunnen er op ieder moment van de dag hun verhaaltjes aan kwijt, wanneer ze daar behoefte aan hebben.


Poppen zijn overal
Poppen spreken kinderen erg aan. Sommige uitgevers voegen bij een prentenboek zelfs een pop van de hoofdpersoon. (Dikkie Dik, Rupsje Nooitgenoeg, etc).

Ook in poppenfilms (zoals Shrek), leerspelletjes op de PC (zoals Pompom), en de verschillende kinderprogramma’s op TV, (zoals Sesamstraat, Teletubbies, Kermit de Kikker, etc.), spelen poppen een hoofdrol. In pretparken zoals Disneyland, de Efteling of Movie World kunnen de kinderen op de foto met poppen die ze herkennen uit (teken)films. Verder worden ook in deze tijd nog steeds poppenkastvoorstellingen gegeven door professionele poppenspelers, onder andere in theaters.


Praten met een pop
Voor kinderen kan praten met een pop nuttig zijn.

  • Verlegen kinderen durven ineens via zo’n pop contact te maken met anderen.
  • Het vergroot de taalvaardigheid.
  • Kinderen krijgen meer zelfvertrouwen en durf.
  • Kinderen krijgen plezier in het spel.
  • Het sociaal emotionele aspect komt ook vaak aanbod via een pop (vaak worden met
    poppen pestgedrag besproken en nagespeeld).
  • Kinderen gaan beter luisteren naar een verhaal.


Kinderen leren van elkaar

Kinderen kun je leren om met een poppenkastpop of handpop om te gaan. De techniek van het vasthouden van een (poppenkast)pop is in het begin lastig voor kinderen. Het beste zou zijn om bijvoorbeeld met een vinger-, sok- of stokpop te beginnen. Door eerst gewoon in de kring met tweetallen een vraag en antwoordspel te doen via een pop, kom je al tot een rollenspel. Kinderen kun je leren om in de poppenkast een verhaal te spelen met een of twee poppen. Je kunt hen beurtelings naar elkaar laten kijken en luisteren. Zo leren ze ook van elkaar.

Verschillende poppen …

  • Handpoppen
  • stokpoppen
  • sokpoppen
  • vingerpoppen
  • marionetten
  • schimmen
  • zelfgemaakte poppen van flessen, dozen, wc-rolletjes, pollepels, etc.

Wat is dyslexie?

Dyslexie 

De term dyslexie komt uit het Grieks en betekent letterlijk: niet kunnen lezen. Bij dyslexie heeft iemand met een gemiddelde intelligentie veel moeite met lezen, spellen en schrijven.

Het belangrijkste kenmerk van dyslexie is dat er een probleem ontstaat bij het aanleren en vlot toepassen van het lezen en spellen op woordniveau. Vooral vanaf groep 3, wanneer kinderen al écht gaan leren lezen en schrijven hebben kinderen met dyslexie veel extra oefening nodig om het (technisch) lezen aan te leren. Daarom is het van belang dat aanwijzingen voor eventuele dyslexie bij een kind zo vroeg mogelijk door de leerkracht worden ontdekt. Hoe eerder een gerichte aanpak van lees- en spellingproblemen kan starten, hoe groter de kans op succes. Voor kleuters blijft het meestal bij alert zijn van de leerkracht op eventuele dyslexie.

Bij allochtone kinderen die thuis hun moedertaal spreken, is herkenning van dyslexie op de basisschool extra moeilijk.
Als een kind bijvoorbeeld letterlijk “van huis uit” geen Nederlands heeft geleerd kan dat ten onrechte worden gezien als oorzaak voor problemen met het lezen en spellen.

Signalen bij kleuters

Op de kleuterleeftijd (groep 1 en 2) is dyslexie nog niet vast te stellen. Wel kunnen er signalen zijn die aanleiding geven om het kind extra in de gaten te houden. Bijvoorbeeld wanneer het kind:

  • een algemeen zwak taalniveau heeft
  • moeite heeft met het opnemen van basiskennis, zoals getallen en de namen de kleuren
  • minder precies werkt bij het knutselen, knippen en plakken
  • slecht versjes kan onthouden en slecht kan rijmen
  • moeite heeft met het aanleren van begrippen zoals ‘links’ en ‘rechts’.

Niet bij alle kinderen wijzen deze problemen op dyslexie. Maar komt er in de familie dyslexie voor, dan kan er eventueel wel sprake zijn van dyslexie bij een kind.

Leren lezen

Kinderen ontwikkelen hun taalbewustzijn bij het voorbereidend lezen, wanneer ze letters leren herkennen en naschrijven.

Als blijkt dat een kind daar moeite mee heeft kunnen de ouders een heel belangrijke rol spelen door veel met taal bezig te zijn. Bijvoorbeeld door veel voor te lezen en veel rijm- en taalspelletjes te doen. Tijdens die spelletjes kun je letten op eventuele signalen die op problemen kunnen wijzen.

Enkele van die signalen zijn:

  • Je kind heeft moeite met het opnemen van gesproken informatie.
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te horen tussen klanken als m en n, t en k, ba en
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te zien tussen bijvoorbeeld p en q, b en d, en met volgorde in woorden.
  • Je kind heeft moeite met het inprenten van reeksen (bijvoorbeeld het opzeggen van een kleurenreeks), met het onthouden van woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes.

Nadrukkelijk moet gesteld worden dat bovenstaande signalen weliswaar aanwijzingen kunnen zijn voor dyslexie, maar het is aan professionals om dit vast te stellen. Zoals eerder aangegeven is de kleuterperiode daarvoor feitelijk nog wat te vroeg.

Engels leren

Kinderen pikken de Engelse taal snel op

Een vooralsnog beperkte groep basisscholen laat de kinderen al vanaf groep 1 kennismaken met de Engelse taal. Het ziet ernaar uit dat deze groep de komende jaren nog sterk zal groeien.

Het Platform Onderwijs 2032 bracht in 2016 op verzoek van het Ministerie van Onderwijs advies uit over het meer toekomstgericht inrichten van het onderwijs. Daarin pleitte men voor het toevoegen van vakken als ICT en Engels aan het verplichte curriculum voor het onderwijs.

De keuze voor het Engels als tweede taal, naast de eigen moedertaal, ligt voor de hand. Het is de taal van de economie, de wereldhandel, de wetenschap en het internationale contact.

Tweede of derde taal

Sommigen vragen zich af of het niet beter is kinderen eerst één taal goed aan te leren en pas daarna een tweede taal. Het antwoord is eenvoudig dat kinderen nu eenmaal die mogelijkheid hebben. Onderzoek toont aan dat naarmate je later start met het aanleren van een vreemde taal het steeds moeilijker wordt, je deze goed eigen te maken. Kleuters kunnen heel goed verschillende talen tegelijk leren. Zij pikken een tweede (of derde) taal heel snel op zonder dat de andere taal (Nederlands) er onder lijdt. Kinderhersenen werken gewoon anders.

Het Nederlands krijgen de kinderen van thuis mee en ook een tweede taal als het Engels leer je niet via de grammatica, maar op een natuurlijke manier met gesprekjes. Met name Nederlandse kinderen horen veel Engels om zich heen. TV en films zijn niet nagesynchroniseerd en ook horen ze veel muziek en reclame in het Engels. We zijn eraan gewend. Het is een deel van onze cultuur geworden. En als je er vroeg mee begint, dan kun je het ook heel goed leren.

De lessen spreken de kinderen erg aan. Vanwege de leuke, aansprekende plaatjes en filmpjes en vooral ook omdat ze zelf uitgedaagd worden al een beetje Engels te spreken. Ook hier geldt dat de lessen voor de kleuters spelenderwijs worden aangeboden. Ze hebben eigenlijk nauwelijks in de gaten dat ze leren!

In de groepen 3 t/m 8 van de basisschool krijgen de kinderen ook Engelse les, zodat ze ook op dat punt prima zijn voorbereid op het vervolgonderwijs. Zó vroeg geleerd voelt het Engels ongeveer net zo vertrouwd als de eigen moedertaal!

Stagiaires

Toekomstige collega’s

Op veel scholen zijn regelmatig stagiaires te vinden. Zij volgen op de Pedagogische academie voor het basisonderwijs (Pabo) een vierjarige opleiding tot leerkracht op de basisschool.

In het eerste jaar bestaat hun opdracht vooral uit het observeren in de klas en eventueel al eens les geven. De eigen groepsleerkracht van de kinderen blijft altijd in de klas aanwezig, als de stagiaire in zijn of haar klas lesgeeft. De leerkracht treedt dan op als begeleider en coach van de student.

Meestal wordt een stageplaats aangewezen door de Pabo en vaak dichtbij de woonplaats van de stagiaire. De begeleidende leerkracht stemt vooraf in met de komst van de stagiaire. De stageperiode kan variëren van enkele maanden tot een half jaar en vaak bezoekt de stagiaire zo in een studiejaar twee stagescholen.

Als een enkele student niet aan het gewenste niveau voldoet, wordt in overleg met de Pabo de stage beëindigd.

LIO-stagiaires

De studenten in het laatste jaar van de opleiding, volgen een stage “Leraar In Opleiding”. Deze LIO-stage duurt vaak één jaar. In het begin nog in het bijzijn van de groepsleerkracht en in de laatste periode zelfstandig, zonder dat de begeleidende groepsleerkracht altijd aanwezig is in het lokaal. Vaak wordt die ergens anders ingeroosterd, omdat basisscholen in deze tijd over zeer beperkte personeelsbudgetten beschikken.

Klassenassistent

Klassenassistent en Onderwijsassistent

Klassenassistent

In de onderbouw van het basisonderwijs (de groepen 1 t/m 4) wordt de leerkracht soms ondersteund door een klassenassistent. Voor deze functie bestaan 2 niveaus:

Niveau 3
Alleen verzorgende taken, zoals:
– het strikken van veters.
– het helpen bij de hygiënische verzorging, zoals handen wassen.
– het helpen van leerlingen bij de gym.
– het klaarzetten en opruimen van lesmateriaal.

Niveau 4
Naast verzorgende taken, ook eenvoudige onderwijsinhoudelijke taken, zoals:
– het helpen van groepjes leerlingen met het uitvoeren van opdrachten.
– het ondersteunen van de leerkracht bij het maken van lesmateriaal
– het motiveren van leerlingen om zich te concentreren en om zich in te zetten om de lesstof op te nemen.
– het houden van toezicht tijdens de pauzes.
– het signaleren van eventuele problemen of achterstanden bij leerlingen en dit met de leerkracht bespreken.
– het bijwonen van besprekingen over leerlingen.

De verantwoordelijkheid blijft natuurlijk altijd bij de leerkracht.

Onderwijsassistent:

Een onderwijsassistent biedt assistentie in de klas aan de leerkracht van alle groepen in het basisonderwijs (groepen 1 t/m 8). Hij of zij kan taken overnemen van de leerkracht en meer aandacht geven aan de leerlingen, maar is niet bevoegd om klassikaal les te geven.

Taken van de onderwijsassistent zijn:
– Het ondersteunen en begeleiden van leerlingen.
– Het assisteren van de leerkracht.
– Het uitvoeren van administratieve en verzorgende taken.
– Het assisteren bij buitenschoolse activiteiten.

De verantwoordelijkheid voor deze activiteiten ligt overigens altijd bij de leerkracht!

Hoeveel juffen voor de klas?

Parttime leerkrachten

Veel leerkrachten in het basisonderwijs staan parttime voor de klas. Meestal omdat ze daardoor wat meer tijd hebben voor hun gezin. Maar ook worden ze soms een of meer dagen vrij geroosterd voor bijvoorbeeld managementtaken binnen de school. Kleuterjuffen staan vaak samen in een duobaan voor de klas.
Zo kunnen ze onder andere gemakkelijk voor elkaar invallen als een van hen eens verzuimt door ziekte of verlof. De kinderen en de leerkrachten zijn dan al aan elkaar gewend en het bespaart de directie veel hoofdbrekens om soms op het laatste moment een vervanger te moeten aantrekken.

Twee vaste juffen, beurtelings voor de klas is prima. Je kind zal misschien een lichte voorkeur hebben voor de ene juf boven de andere, maar dat kan morgen weer andersom zijn.

Meerdere leerkrachten voor de klas wordt pas een probleem als bijvoorbeeld een van de vaste juffen ziek is en vervolgens de ene na de andere invalster komt. Sommige kinderen raken zo compleet het overzicht kwijt en kunnen daardoor behoorlijk gestrest raken.

Beleid van de school

Maar ook als de school besluit drie vaste leerkrachten voor de groep te zetten verliezen sommige kinderen het overzicht. Drie juffen, met ieder hun eigen regeltjes, hun eigen manier van spreken, hun eigen gewoonten en werkwijzen. Kinderen willen graag weten waar ze aan toe zijn. Vooral de jongste kleuters kunnen nog niet zelf beredeneren welke leerkracht er vandaag weer op hen wacht en dat kan hen onrustig en onzeker maken.

Bij sommige scholen gaan de groep 1 kinderen bijvoorbeeld een dag(deel) per week minder naar school dan de groep 2 kinderen. Om personeel uit te sparen worden de groepen 2 dan bij elkaar gevoegd. De kinderen komen daardoor vaak bij een andere leerkracht terecht en/of tussen allerlei andere kinderen dan waaraan ze gewend zijn.

Ze kennen het andere klaslokaal niet, weten niets te vinden, moeten wennen aan de veranderde sfeer en verhoudingen tussen de kinderen in de klas etc. En dat precies op de dag waarop ze alleen met de groep 2 kinderen bij elkaar zijn om aan de typische groep 2 leerstof te werken. Als de samengevoegde groep dan ook nog wat te groot is bevordert dat niet echt de rust en een goed leerklimaat.

Het is verstandig bij de keuze van een school voor uw kind(eren) eens te informeren naar het beleid op dit punt en ook eens te informeren naar de ervaringen van andere ouders, met al een kind op de school.

Voorlezen

Gezellig

Voorlezen is erg gezellig, zowel voor je kind als voor jezelf als ouder. Maar het is ook belangrijk voor de taalontwikkeling van je kind. Jonge kinderen leren veel van voorlezen. Ze leren nieuwe woorden en ook hoe een goede zin is opgebouwd. Door met je kind te praten over het boek wordt het gestimuleerd actief met taal aan de slag te gaan.

Wanneer het voorgelezen wordt, leert je kind goed luisteren en zich te concentreren. Voorlezen stimuleert bovendien de fantasie. Afhankelijk van het onderwerp van het boek leert het ook veel van de wereld om zich heen, waardoor het daar ook meer grip op krijgt.
In bijzondere situaties is het goed voor te lezen over een onderwerp waar je kind op dat moment erg mee bezig is door wat er in zijn omgeving gebeurt. Bijvoorbeeld met angst, dood, ziekenhuisopname etc. In zo’n situatie kan voorlezen je kind steun bieden en een goede manier zijn om daarover met hem of haar in gesprek te komen.
Het geeft je kind een gevoel van veiligheid. Kinderen komen tot rust tijdens het voorlezen. Als je dat op vaste tijden doet kan het ook bijdragen aan de regelmaat en vaste structuur in de loop van de dag. Bijvoorbeeld als je voorlezen tot een dagelijkse ritueel maakt voor het slapen gaan.

Tips voor het voorlezen.

  • Voorlezen kan op ieder moment van de dag. Neem de tijd en kies een rustige omgeving om voor te lezen.
  • Hoe lang er voorgelezen wordt, hangt vooral af van het kind. Je merkt al gauw wanneer de aandacht van je kind verslapt.
  • Bij jonge kinderen kun je het beste kiezen voor een kort verhaal, dat in één keer uitgelezen kan worden.
  • Bij heel jonge kinderen is het belangrijk aandacht te besteden aan de plaatjes in het boek. Laat die aan je kind zien, praat erover en vraag het de plaatjes te benoemen.
  • Kinderen zijn dol op herhaling, zodat het goed is een boek meerdere keren te lezen. Ze leren zo het verhaal beter begrijpen en te voorspellen wat er gaat gebeuren.
  • Mocht je kind niet al zelf met reacties op het verhaal komen, dan kun je het zélf vragen daarover stellen.
  • Voordat je gaat voorlezen, kun je eerst over het boek praten. Aan de kaft van het boek kan het kind vaak al raden waar het boek over zal gaan.
  • Voorlezen “met stemmetjes” kan heel leuk zijn voor een kind, maar maakt het voor de ouder wat lastiger.
  • Varieer in ieder geval tijdens het voorlezen je intonatie.
  • Het is belangrijk om tijdens het lezen goed contact te houden met je kind en steeds te kijken hoe het op het verhaal reageert. Zo kun je het verhaal spannender maken of juist minder eng.
  • Als je zelf een boek niet leuk vindt, kan je kind dat juist wél heel leuk vinden.
  • Lees rustig, duidelijk en niet te snel.

Zelfstandig werken

Eigenwaarde

Je kind vindt het prettig iets zélf te kunnen doen. Als je het vraagt: “Kun je al zelf je jas aantrekken?”  Zegt het volmondig: “Ja!!” Kun je al zelf eten? Kun je jezelf al aankleden? Kun je zelf je billetjes afvegen? Kun je zelf fietsen (met of zonder zijwieltjes)? Op al die vragen wil je kind het liefst met enige trots bevestigend kunnen antwoorden.
Het is zaak om je kind zo vroeg mogelijk het gevoel te geven dat het al iets zelf kan. Dat versterkt zijn of haar gevoel van eigenwaarde. Op school wordt hier heel veel mee gedaan!!

De kinderen moeten bijvoorbeeld zélf hun jassen aantrekken, ze moeten zichzelf voor en na de gymles uit- en aankleden. Stel je voor dat de juf alle 25 of 30 kinderen moet aankleden, jassen aantrekken, schoenen vastmaken, etc.? Dan is zij bijna alleen nog bezig met de kleding van de kinderen.  Een kleuterjuf heeft beslist nog veel meer te doen…..! Natuurlijk wordt een enkel kind, dat het echt nog niet, kan geholpen.

Zelfstandig werken

Om de zelfstandigheid van de kinderen tijdens de werkles te bevorderen, wordt van hen verlangd dat ze telkens een paar minuten zelfstandig werken. Zonder voortdurende begeleiding en ondersteuning van de leerkracht dus. Daardoor moeten ze proberen de problemen die ze tegenkomen tijdens het spelen en werken, zelfstandig of met hulp van een klasgenootje op te lossen.

Heel belangrijk is dat de kinderen verantwoordelijkheid leren dragen voor activiteiten. Dat zij bijvoorbeeld keuzes maken, zelf initiatieven nemen, planmatig werken, taken onder elkaar verdelen en afspraken maken.
Het zelfstandig werken wordt in de klas aangeduid met bijvoorbeeld een stoplicht (is per school verschillend). Staat het stoplicht op oranje, dan wordt van de kinderen verwacht dat ze een paar minuten zelfstandig werken. Zo kan het kind tijdens het werken zelf bedenken wat het nodig heeft als het bijvoorbeeld gaat knippen en plakken. Voor de kinderen van groep 1 legt de juf nog alles klaar, maar de kinderen van groep 2 krijgen de opdracht zelf de materialen te verzamelen. De juf zit er ook niet meer de hele tijd bij. Ze zegt alleen wat er gedaan moet worden.

Zo leren de kinderen zélf keuzes te maken, oplossingen te bedenken en zo nodig hulp in te schakelen. Daardoor ontwikkelen zij een goede werkhouding en motivatie en ontdekken hun eigen mogelijkheden. Alle vorderingen worden door de leerkracht bijgehouden.

Zelfstandig maken

Het bevorderen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van je kind is niet alleen gunstig voor zijn of haar hele ontwikkeling. De leerkracht krijgt daardoor ook meer tijd beschikbaar om extra ondersteuning te bieden aan kinderen die dat nodig hebben. Bovendien kan ze de kinderen observeren tijdens hun spel.

Het spreekt voor zich dat zo’n speel-werkles door de juf of meester goed georganiseerd moet worden. Daarbij spelen duidelijke regels en afspraken een belangrijke rol! De kinderen moeten zelfstandig het materiaal uit de kast halen en daarna de activiteit zelfstandig uitvoeren en afronden. Na afloop moeten zij zelf de gebruikte materialen opruimen, voordat ze iets anders mogen gaan doen. Staat het stoplicht op groen, dan mogen ze de juf weer “storen” om iets te vragen of hun werkje te laten nakijken.

Na afloop van de speel-werkles wordt alles nog even nabesproken in de kring. Wat ging er goed? Wat nog niet goed? Welke problemen kwamen de kinderen tegen? Zijn die gemakkelijk of juist lastig op te lossen? Ging de samenwerking goed? Waren er kinderen storend bezig? etc. Hoe kan het een volgende keer beter? Het geeft de kinderen een gevoel van voldoening als zij merken dat ze zelf, of gezamenlijk de problemen kunnen oplossen en de taken kunnen uitvoeren zonder hulp van de leerkracht. Ze leren zichzelf en elkaar te corrigeren. Daarom zijn goede regels en afspraken zo belangrijk, zoals ook eerder aangegeven.

Het zelfstandig werken kan niet van de ene dag op de andere ingevoerd worden, maar is een geleidelijk proces, van telkens ongeveer 10 tot 20 minuten per dag, verdeeld over het hele schooljaar. Scholen die het hiervoor beschreven systeem met het stoplicht gebruiken beginnen bij de kleutergroepen en gaan daarmee door in de hogere groepen.
De kleur rood wordt pas vanaf groep 3 gebruikt. Dan moeten de kinderen heel alleen en met de monden dicht gaan werken. Voor kleuters is dat nog te moeilijk.

« Oudere berichten Recent Entries »