Category Archives: Ouders

Wat is dyslexie?

Dyslexie 

De term dyslexie komt uit het Grieks en betekent letterlijk: niet kunnen lezen. Bij dyslexie heeft iemand met een gemiddelde intelligentie veel moeite met lezen, spellen en schrijven.

Het belangrijkste kenmerk van dyslexie is dat er een probleem ontstaat bij het aanleren en vlot toepassen van het lezen en spellen op woordniveau. Vooral vanaf groep 3, wanneer kinderen al écht gaan leren lezen en schrijven hebben kinderen met dyslexie veel extra oefening nodig om het (technisch) lezen aan te leren. Daarom is het van belang dat aanwijzingen voor eventuele dyslexie bij een kind zo vroeg mogelijk door de leerkracht worden ontdekt. Hoe eerder een gerichte aanpak van lees- en spellingproblemen kan starten, hoe groter de kans op succes. Voor kleuters blijft het meestal bij alert zijn van de leerkracht op eventuele dyslexie.

Bij allochtone kinderen die thuis hun moedertaal spreken, is herkenning van dyslexie op de basisschool extra moeilijk.
Als een kind bijvoorbeeld letterlijk “van huis uit” geen Nederlands heeft geleerd kan dat ten onrechte worden gezien als oorzaak voor problemen met het lezen en spellen.

Signalen bij kleuters

Op de kleuterleeftijd (groep 1 en 2) is dyslexie nog niet vast te stellen. Wel kunnen er signalen zijn die aanleiding geven om het kind extra in de gaten te houden. Bijvoorbeeld wanneer het kind:

  • een algemeen zwak taalniveau heeft
  • moeite heeft met het opnemen van basiskennis, zoals getallen en de namen de kleuren
  • minder precies werkt bij het knutselen, knippen en plakken
  • slecht versjes kan onthouden en slecht kan rijmen
  • moeite heeft met het aanleren van begrippen zoals ‘links’ en ‘rechts’.

Niet bij alle kinderen wijzen deze problemen op dyslexie. Maar komt er in de familie dyslexie voor, dan kan er eventueel wel sprake zijn van dyslexie bij een kind.

Leren lezen

Kinderen ontwikkelen hun taalbewustzijn bij het voorbereidend lezen, wanneer ze letters leren herkennen en naschrijven.

Als blijkt dat een kind daar moeite mee heeft kunnen de ouders een heel belangrijke rol spelen door veel met taal bezig te zijn. Bijvoorbeeld door veel voor te lezen en veel rijm- en taalspelletjes te doen. Tijdens die spelletjes kun je letten op eventuele signalen die op problemen kunnen wijzen.

Enkele van die signalen zijn:

  • Je kind heeft moeite met het opnemen van gesproken informatie.
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te horen tussen klanken als m en n, t en k, ba en
  • Je kind heeft er moeite mee het verschil te zien tussen bijvoorbeeld p en q, b en d, en met volgorde in woorden.
  • Je kind heeft moeite met het inprenten van reeksen (bijvoorbeeld het opzeggen van een kleurenreeks), met het onthouden van woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes.

Nadrukkelijk moet gesteld worden dat bovenstaande signalen weliswaar aanwijzingen kunnen zijn voor dyslexie, maar het is aan professionals om dit vast te stellen. Zoals eerder aangegeven is de kleuterperiode daarvoor feitelijk nog wat te vroeg.

Functies

Wie doet wát op de basisschool?

Directeur:                          

Heeft de leiding over een school en is met name verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid, de kwaliteitsontwikkeling en de bedrijfsvoering.

Algemeen directeur:    

Als er meerdere scholen vallen onder bijvoorbeeld een gemeente of stichting dan staat boven de schooldirecteur vaak nog een bestuur en/of een bovenschoolse directie. Dit zogenaamde “bevoegd gezag” draagt zorg voor de beleidsontwikkeling en beleidsbepaling voor scholen en bewaakt de kwaliteit en de uitvoering.

Bestuur:                             

Het bestuur draagt de eindverantwoording over een of meerdere scholen. Het bepaalt het schoolbeleid en voert taken uit die door de overheid zijn opgelegd.

Groepsleerkracht:         

De groepsleerkracht (de juf of meester dus) geeft les en begeleidt leerlingen in een eigen groep. Hij of zij is de vraagbaak voor ouders en verzorgers over alles wat met het onderwijs van hun kind te maken heeft.

Vakleerkracht:                

Dit is een doorgaans gespecialiseerde leerkracht, die aan meerdere groepen lesgeeft in een specifiek vak. Bijvoorbeeld een gymdocent.

Remedial Teacher:        

Deze geeft extra ondersteuning aan leerlingen met leer- en gedragsproblemen. Meestal gaat het om ondersteuning in kernvakken, zoals taal en rekenen. Meer…

Intern begeleider

De intern begeleider is verantwoordelijk voor de ontwikkeling, coördinatie en uitvoering van het zorgbeleid van de school en, waar nodig, de begeleiding van leerkrachten. Meer…

Vertrouwenspersoon:

Is een aanspreekpunt voor klachten van ouders, leerlingen en personeel over nalatigheid, maatregelen en gedrag op school.

Teamleider / adjunct directeur: 

Vormt samen met de directeur de schooldirectie, en geeft mede leiding en sturing aan onderwijskundige zaken.

Ouderraad:

De ouderraad bestaat uit ouders die zich inzetten voor de organisatie van leuke schoolse activiteiten en voor (beleids) zaken in het belang voor ouders en leerlingen. Meer…

Medezeggenschapsraad:

Deze bestaat uit personeel en ouders die meedenken over het schoolbeleid en heeft vaak een adviserende, en ook een beslissende rol in beleidszaken.    Meer…

Onderwijsondersteunend personeel

Leerkrachten kunnen incidenteel bij hun werk in de klas worden bijgestaan door ouders, die bijvoorbeeld optreden als “leesmoeder”. Ook is het mogelijk dat de school speciaal opgeleide klassen- of onderwijsassistenten inzet of dat bijvoorbeeld enige tijd een stagiair van de PABO ervaring komt opdoen onder de hoede van een leerkracht.

Daarbij kan het voorkomen dat de stagiair eens zelfstandig een lesje voor de groep verzorgt. Meer…
Afhankelijk van het niveau van de stagiaire kan de leerkracht van de kinderen daar wel of niet bij aanwezig zijn.

Overig ondersteunend personeel:                        

Net zoals in de meeste organisaties hebben ook basisscholen doorgaans ondersteunend personeel in dienst voor niet onderwijs specifieke taken. Bijvoorbeeld een conciërge, administratief medewerker, schoonmakers et cetera.

Externe ondersteuning:

Ambulant begeleider

Deze geeft begeleiding aan kinderen met een taal-/spraakprobleem of kinderen met een stoornis en ondersteunt de leerkracht en eventueel de ouders.

Schoolbegeleidingsdienst:

De schoolbegeleidingsdienst verzorgt nascholingscursussen en begeleidt en ondersteunen scholen bij
problemen van schoolorganisaties en / of de begeleiding van kinderen.

GGD:

Voert periodiek gezondheidsonderzoek uit onder de kinderen. (Dit onderzoek is een beetje vergelijkbaar met dat van een consultatiebureau voor de jongste kinderen…)

Logopedist

Wanneer kinderen 5 jaar worden, screent de logopedist op taal- en spraakontwikkeling. Meer…

Stagiaires

Toekomstige collega’s

Op veel scholen zijn regelmatig stagiaires te vinden. Zij volgen op de Pedagogische academie voor het basisonderwijs (Pabo) een vierjarige opleiding tot leerkracht op de basisschool.

In het eerste jaar bestaat hun opdracht vooral uit het observeren in de klas en eventueel al eens les geven. De eigen groepsleerkracht van de kinderen blijft altijd in de klas aanwezig, als de stagiaire in zijn of haar klas lesgeeft. De leerkracht treedt dan op als begeleider en coach van de student.

Meestal wordt een stageplaats aangewezen door de Pabo en vaak dichtbij de woonplaats van de stagiaire. De begeleidende leerkracht stemt vooraf in met de komst van de stagiaire. De stageperiode kan variëren van enkele maanden tot een half jaar en vaak bezoekt de stagiaire zo in een studiejaar twee stagescholen.

Als een enkele student niet aan het gewenste niveau voldoet, wordt in overleg met de Pabo de stage beëindigd.

LIO-stagiaires

De studenten in het laatste jaar van de opleiding, volgen een stage “Leraar In Opleiding”. Deze LIO-stage duurt vaak één jaar. In het begin nog in het bijzijn van de groepsleerkracht en in de laatste periode zelfstandig, zonder dat de begeleidende groepsleerkracht altijd aanwezig is in het lokaal. Vaak wordt die ergens anders ingeroosterd, omdat basisscholen in deze tijd over zeer beperkte personeelsbudgetten beschikken.

Klassenassistent

Klassenassistent en Onderwijsassistent

Klassenassistent

In de onderbouw van het basisonderwijs (de groepen 1 t/m 4) wordt de leerkracht soms ondersteund door een klassenassistent. Voor deze functie bestaan 2 niveaus:

Niveau 3
Alleen verzorgende taken, zoals:
– het strikken van veters.
– het helpen bij de hygiënische verzorging, zoals handen wassen.
– het helpen van leerlingen bij de gym.
– het klaarzetten en opruimen van lesmateriaal.

Niveau 4
Naast verzorgende taken, ook eenvoudige onderwijsinhoudelijke taken, zoals:
– het helpen van groepjes leerlingen met het uitvoeren van opdrachten.
– het ondersteunen van de leerkracht bij het maken van lesmateriaal
– het motiveren van leerlingen om zich te concentreren en om zich in te zetten om de lesstof op te nemen.
– het houden van toezicht tijdens de pauzes.
– het signaleren van eventuele problemen of achterstanden bij leerlingen en dit met de leerkracht bespreken.
– het bijwonen van besprekingen over leerlingen.

De verantwoordelijkheid blijft natuurlijk altijd bij de leerkracht.

Onderwijsassistent:

Een onderwijsassistent biedt assistentie in de klas aan de leerkracht van alle groepen in het basisonderwijs (groepen 1 t/m 8). Hij of zij kan taken overnemen van de leerkracht en meer aandacht geven aan de leerlingen, maar is niet bevoegd om klassikaal les te geven.

Taken van de onderwijsassistent zijn:
– Het ondersteunen en begeleiden van leerlingen.
– Het assisteren van de leerkracht.
– Het uitvoeren van administratieve en verzorgende taken.
– Het assisteren bij buitenschoolse activiteiten.

De verantwoordelijkheid voor deze activiteiten ligt overigens altijd bij de leerkracht!

Hoeveel juffen voor de klas?

Parttime leerkrachten

Veel leerkrachten in het basisonderwijs staan parttime voor de klas. Meestal omdat ze daardoor wat meer tijd hebben voor hun gezin. Maar ook worden ze soms een of meer dagen vrij geroosterd voor bijvoorbeeld managementtaken binnen de school. Kleuterjuffen staan vaak samen in een duobaan voor de klas.
Zo kunnen ze onder andere gemakkelijk voor elkaar invallen als een van hen eens verzuimt door ziekte of verlof. De kinderen en de leerkrachten zijn dan al aan elkaar gewend en het bespaart de directie veel hoofdbrekens om soms op het laatste moment een vervanger te moeten aantrekken.

Twee vaste juffen, beurtelings voor de klas is prima. Je kind zal misschien een lichte voorkeur hebben voor de ene juf boven de andere, maar dat kan morgen weer andersom zijn.

Meerdere leerkrachten voor de klas wordt pas een probleem als bijvoorbeeld een van de vaste juffen ziek is en vervolgens de ene na de andere invalster komt. Sommige kinderen raken zo compleet het overzicht kwijt en kunnen daardoor behoorlijk gestrest raken.

Beleid van de school

Maar ook als de school besluit drie vaste leerkrachten voor de groep te zetten verliezen sommige kinderen het overzicht. Drie juffen, met ieder hun eigen regeltjes, hun eigen manier van spreken, hun eigen gewoonten en werkwijzen. Kinderen willen graag weten waar ze aan toe zijn. Vooral de jongste kleuters kunnen nog niet zelf beredeneren welke leerkracht er vandaag weer op hen wacht en dat kan hen onrustig en onzeker maken.

Bij sommige scholen gaan de groep 1 kinderen bijvoorbeeld een dag(deel) per week minder naar school dan de groep 2 kinderen. Om personeel uit te sparen worden de groepen 2 dan bij elkaar gevoegd. De kinderen komen daardoor vaak bij een andere leerkracht terecht en/of tussen allerlei andere kinderen dan waaraan ze gewend zijn.

Ze kennen het andere klaslokaal niet, weten niets te vinden, moeten wennen aan de veranderde sfeer en verhoudingen tussen de kinderen in de klas etc. En dat precies op de dag waarop ze alleen met de groep 2 kinderen bij elkaar zijn om aan de typische groep 2 leerstof te werken. Als de samengevoegde groep dan ook nog wat te groot is bevordert dat niet echt de rust en een goed leerklimaat.

Het is verstandig bij de keuze van een school voor uw kind(eren) eens te informeren naar het beleid op dit punt en ook eens te informeren naar de ervaringen van andere ouders, met al een kind op de school.

Je kind leren te delen

Samen spelen is samen delen!

Het is belangrijk dat kinderen al vroeg leren met anderen te delen. Het beste kun je daar al op de peuterleeftijd mee beginnen. Rond het tweede of derde jaar dus! Om een kind alvast te leren dat het niet alleen op de wereld is, kan het verstandig zijn zo nu en dan eens een vriendje uit te nodigen. Zo kan je kind onbewust en op een speelse manier leren zijn of haar speelgoed te delen.

Je peuter begint op die leeftijd ook al te ontdekken, dat sommige dingen van hem/haar zijn en andere dingen niet. Zoals bijvoorbeeld “dat is mamma’s tas”,  of “die jas is van pappa”, “dat autootje is van mijn broertje” etc.

Wat leer je aan je kind?

  • Leer je kind om te vragen, als het iets wil hebben. Bijvoorbeeld “mag ik ook eens met je bal spelen?”
  • Prijs je kind als het uit zichzelf het speelgoed afgeeft.
  • Als ouders kun je ook aan je kind vragen “mag je vriendje ook even met je pop spelen?”
  • Laat eventueel je kind eens om de beurt met een ander kind met een bepaald stuk speelgoed spelen.
  • Laat het vriendje of vriendinnetje dat komt spelen, ook eens zijn of haar eigen speelgoed meenemen.

Wat moet je als ouder juist niet doen?

  • Je kind dwingen om iets af te geven. Zo raakt het van streek en zal het een volgende keer ook niet bereid zijn het te delen.
  • Ongeduldig worden. Soms heeft je kind even tijd nodig.
  • Steeds voor je kind uitmaken wie welk speelgoed mag hebben.
  • Je kind de kans ontnemen om het zelf te doen. Als het fout loopt kun je altijd nog ingrijpen.

In de speeltuin

De speeltuin is voor iedereen. Als je kind al een hele tijd op de schommel is geweest, zeg dan dat een ander kind er nu ook op mag. Zeg dat ze om de beurt kunnen schommelen. Maak er een spelletje van door bijvoorbeeld ieder 10 tellen te laten schommelen, of laat eens een belletje (kookwekker) afgaan als de tijd om is. Zo leren ze om de beurt te spelen.

Het delen van ouders

Naast het delen van speelgoed moeten kinderen ook weleens  hun pappa of mamma delen met andere mensen. Je kind moet  begrijpen dat het niet altijd in het middelpunt kan staan.

  • Leg aan je kind uit, dat het even moet wachten als mamma met iemand aan het praten is.
  • Leg uit dat het maar even zelf iets moet / kan doen.
  • Leg uit dat pappa of mamma ook hun eigen dingen moeten doen, zoals huishoudelijk werk, administratie, een boek lezen etc.
  • Leer je kind om zelf te spelen en zich te vermaken. Geef het bijvoorbeeld een kleurplaat om die zelf in te kleuren, terwijl jij met andere dingen bezig bent.
  • Leg uit wanneer je weer wel samen kunt spelen. “Als ik hiermee klaar ben gaan we een puzzeltje doen.”
  • Betrek je kind ook eens in een activiteit. Laat het bijvoorbeeld meehelpen met wasgoed uitzoeken, de berging opruimen, of geef ze een taakje. “Doe jij maar alles in een doos, dan ga ik vegen.”

Speelgoed delen:

Zelfs op de peuterspeelzaal wordt je kind, bij het contact met andere kinderen, begeleid en geleerd om het speelgoed te delen. De kinderen leren van elkaar en ook daar ontdekken ze al spelend dat ze weleens op hun beurt moeten wachten.

Voorlezen

Gezellig

Voorlezen is erg gezellig, zowel voor je kind als voor jezelf als ouder. Maar het is ook belangrijk voor de taalontwikkeling van je kind. Jonge kinderen leren veel van voorlezen. Ze leren nieuwe woorden en ook hoe een goede zin is opgebouwd. Door met je kind te praten over het boek wordt het gestimuleerd actief met taal aan de slag te gaan.

Wanneer het voorgelezen wordt, leert je kind goed luisteren en zich te concentreren. Voorlezen stimuleert bovendien de fantasie. Afhankelijk van het onderwerp van het boek leert het ook veel van de wereld om zich heen, waardoor het daar ook meer grip op krijgt.
In bijzondere situaties is het goed voor te lezen over een onderwerp waar je kind op dat moment erg mee bezig is door wat er in zijn omgeving gebeurt. Bijvoorbeeld met angst, dood, ziekenhuisopname etc. In zo’n situatie kan voorlezen je kind steun bieden en een goede manier zijn om daarover met hem of haar in gesprek te komen.
Het geeft je kind een gevoel van veiligheid. Kinderen komen tot rust tijdens het voorlezen. Als je dat op vaste tijden doet kan het ook bijdragen aan de regelmaat en vaste structuur in de loop van de dag. Bijvoorbeeld als je voorlezen tot een dagelijkse ritueel maakt voor het slapen gaan.

Tips voor het voorlezen.

  • Voorlezen kan op ieder moment van de dag. Neem de tijd en kies een rustige omgeving om voor te lezen.
  • Hoe lang er voorgelezen wordt, hangt vooral af van het kind. Je merkt al gauw wanneer de aandacht van je kind verslapt.
  • Bij jonge kinderen kun je het beste kiezen voor een kort verhaal, dat in één keer uitgelezen kan worden.
  • Bij heel jonge kinderen is het belangrijk aandacht te besteden aan de plaatjes in het boek. Laat die aan je kind zien, praat erover en vraag het de plaatjes te benoemen.
  • Kinderen zijn dol op herhaling, zodat het goed is een boek meerdere keren te lezen. Ze leren zo het verhaal beter begrijpen en te voorspellen wat er gaat gebeuren.
  • Mocht je kind niet al zelf met reacties op het verhaal komen, dan kun je het zélf vragen daarover stellen.
  • Voordat je gaat voorlezen, kun je eerst over het boek praten. Aan de kaft van het boek kan het kind vaak al raden waar het boek over zal gaan.
  • Voorlezen “met stemmetjes” kan heel leuk zijn voor een kind, maar maakt het voor de ouder wat lastiger.
  • Varieer in ieder geval tijdens het voorlezen je intonatie.
  • Het is belangrijk om tijdens het lezen goed contact te houden met je kind en steeds te kijken hoe het op het verhaal reageert. Zo kun je het verhaal spannender maken of juist minder eng.
  • Als je zelf een boek niet leuk vindt, kan je kind dat juist wél heel leuk vinden.
  • Lees rustig, duidelijk en niet te snel.

Zelfstandig werken

Eigenwaarde

Je kind vindt het prettig iets zélf te kunnen doen. Als je het vraagt: “Kun je al zelf je jas aantrekken?”  Zegt het volmondig: “Ja!!” Kun je al zelf eten? Kun je jezelf al aankleden? Kun je zelf je billetjes afvegen? Kun je zelf fietsen (met of zonder zijwieltjes)? Op al die vragen wil je kind het liefst met enige trots bevestigend kunnen antwoorden.
Het is zaak om je kind zo vroeg mogelijk het gevoel te geven dat het al iets zelf kan. Dat versterkt zijn of haar gevoel van eigenwaarde. Op school wordt hier heel veel mee gedaan!!

De kinderen moeten bijvoorbeeld zélf hun jassen aantrekken, ze moeten zichzelf voor en na de gymles uit- en aankleden. Stel je voor dat de juf alle 25 of 30 kinderen moet aankleden, jassen aantrekken, schoenen vastmaken, etc.? Dan is zij bijna alleen nog bezig met de kleding van de kinderen.  Een kleuterjuf heeft beslist nog veel meer te doen…..! Natuurlijk wordt een enkel kind, dat het echt nog niet, kan geholpen.

Zelfstandig werken

Om de zelfstandigheid van de kinderen tijdens de werkles te bevorderen, wordt van hen verlangd dat ze telkens een paar minuten zelfstandig werken. Zonder voortdurende begeleiding en ondersteuning van de leerkracht dus. Daardoor moeten ze proberen de problemen die ze tegenkomen tijdens het spelen en werken, zelfstandig of met hulp van een klasgenootje op te lossen.

Heel belangrijk is dat de kinderen verantwoordelijkheid leren dragen voor activiteiten. Dat zij bijvoorbeeld keuzes maken, zelf initiatieven nemen, planmatig werken, taken onder elkaar verdelen en afspraken maken.
Het zelfstandig werken wordt in de klas aangeduid met bijvoorbeeld een stoplicht (is per school verschillend). Staat het stoplicht op oranje, dan wordt van de kinderen verwacht dat ze een paar minuten zelfstandig werken. Zo kan het kind tijdens het werken zelf bedenken wat het nodig heeft als het bijvoorbeeld gaat knippen en plakken. Voor de kinderen van groep 1 legt de juf nog alles klaar, maar de kinderen van groep 2 krijgen de opdracht zelf de materialen te verzamelen. De juf zit er ook niet meer de hele tijd bij. Ze zegt alleen wat er gedaan moet worden.

Zo leren de kinderen zélf keuzes te maken, oplossingen te bedenken en zo nodig hulp in te schakelen. Daardoor ontwikkelen zij een goede werkhouding en motivatie en ontdekken hun eigen mogelijkheden. Alle vorderingen worden door de leerkracht bijgehouden.

Zelfstandig maken

Het bevorderen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van je kind is niet alleen gunstig voor zijn of haar hele ontwikkeling. De leerkracht krijgt daardoor ook meer tijd beschikbaar om extra ondersteuning te bieden aan kinderen die dat nodig hebben. Bovendien kan ze de kinderen observeren tijdens hun spel.

Het spreekt voor zich dat zo’n speel-werkles door de juf of meester goed georganiseerd moet worden. Daarbij spelen duidelijke regels en afspraken een belangrijke rol! De kinderen moeten zelfstandig het materiaal uit de kast halen en daarna de activiteit zelfstandig uitvoeren en afronden. Na afloop moeten zij zelf de gebruikte materialen opruimen, voordat ze iets anders mogen gaan doen. Staat het stoplicht op groen, dan mogen ze de juf weer “storen” om iets te vragen of hun werkje te laten nakijken.

Na afloop van de speel-werkles wordt alles nog even nabesproken in de kring. Wat ging er goed? Wat nog niet goed? Welke problemen kwamen de kinderen tegen? Zijn die gemakkelijk of juist lastig op te lossen? Ging de samenwerking goed? Waren er kinderen storend bezig? etc. Hoe kan het een volgende keer beter? Het geeft de kinderen een gevoel van voldoening als zij merken dat ze zelf, of gezamenlijk de problemen kunnen oplossen en de taken kunnen uitvoeren zonder hulp van de leerkracht. Ze leren zichzelf en elkaar te corrigeren. Daarom zijn goede regels en afspraken zo belangrijk, zoals ook eerder aangegeven.

Het zelfstandig werken kan niet van de ene dag op de andere ingevoerd worden, maar is een geleidelijk proces, van telkens ongeveer 10 tot 20 minuten per dag, verdeeld over het hele schooljaar. Scholen die het hiervoor beschreven systeem met het stoplicht gebruiken beginnen bij de kleutergroepen en gaan daarmee door in de hogere groepen.
De kleur rood wordt pas vanaf groep 3 gebruikt. Dan moeten de kinderen heel alleen en met de monden dicht gaan werken. Voor kleuters is dat nog te moeilijk.

Voor de eerste stappen naar school

Rijp voor de basisschool

Het is een klein wonder dat kinderen zich in hun eerste levensjaren al zo enorm ontwikkelen. Maar hoe wordt je kind rijp voor de basisschool? Naarmate kinderen van 3 jaar al meer vaardigheden beheersen, worden de eerste stappen naar de basisschool gemakkelijker. Lees de volgende tips om die vaardigheden te leren.

Taal en luisteren 

  • Zorg ervoor dat je kind niet wordt afgeleid als je met hem of haar praat. Kijk elkaar daarom aan.
  • Laat je kind aandachtig luisteren naar verhalen. Zorg voor een rustige vertel- of voorleesomgeving.
    (Zet zo nodig de radio of TV zachter of helemaal uit).
  • Speel leuke spelletjes om je kind te leren luisteren. “Pak eens een boek”, “zoek je rode autootje”
  • Doe samen een eenvoudig memory spel en laat je kind vertellen wat het zoekt.
  • Ondertussen vergroot je de woordenschat van je kind. Eventuele lastige woorden kun je even uitleggen.
  • Leer je kind dat het ook weleens moet wachten. Bijvoorbeeld als jij met iemand anders praat.

Zintuigen

  • Leer je kind alvast de namen van de belangrijkste kleuren.
  • Ga samen puzzelen en laat je kind ook af en toe zelf puzzelen.
  • Leer je kind het verschil tussen groot en klein.
  • Laat je kind dingen van dezelfde kleur bij elkaar leggen.
  • Leer het ook al een beetje namen van vormen (rond, vierkant, driehoek)
  • Laat zien hoe je een bladzijde van een boek omslaat.

Visuele vaardigheden

  • Bekijk de plaatjes in een boek en vraag hoe die heten.
  • Laat je kind eens iets natekenen. Bijvoorbeeld een rondje of een kruis.
  • Probeer eens uit of je kind met één oog bedekt iets kleins kan oppakken.
  • Laat je kind plaatjes inkleuren en/of tekenen.
  • Een spelletje ballen: een rollende bal op het juiste moment oppakken.
  • Ziet je kind verschillen tussen dingen (bijvoorbeeld een appel en een peer)

Het denken

  • Als je kind veel vragen stelt is dat prima. Geef daarom zoveel mogelijk gewoon antwoord.
  • Verbeter het geheugen van je kind. Kan het nog dingen herinneren uit eerdere ervaringen?
  • Kan je kind zijn/haar eigen naam (en achternaam) noemen?
  • Kent je kind zijn/haar eigen geslacht?
  • Leg eenvoudige dingen aan je kind uit. Wat je wilt en ook waarom je dat wilt. Bijvoorbeeld “ik wil dat je je poppenwagen opruimt. Die staat in de weg. Zo kan er niemand langs.”
  • Maak op z’n tijd eens een grapje. Snapt je kind dat of moet het er nog over nadenken?
  • Noem eens getallen en tel voorwerpen bij allerlei activiteiten, zoals boodschappen doen, eten, aankleden.
  • Praat met je kind over voorvallen en ervaringen, zodat het een gebeurtenis kan navertellen. “Weet je nog toen je moest huilen…?”
  • Stel vragen als “wat als…” of “hoe…”. Zo help je je kind te leren nadenken over vragen. “Wat als je nou niet op de schommel kan?” Of “Hoe weet je dat eigenlijk?”

Spel

Buiten: om de spieren te oefenen

  • Geef de mogelijkheid om te rennen.
  • Laat je kind veel oefenen met een (loop)fietsje.
  • Laat je kind spelen met zand en water.

Binnen: sociaal, maar ook zelf bezig kunnen zijn

  • Laat je kind zelf vormgeven aan het tekenen, knutselen, verven.
  • Laat je kind experimenteren met blokken, vormpjes.
  • Het spelen met poppen of knuffelbeesten is een goede oefening voor het latere rollenspel.
  • Eenvoudige gezelschapsspelletjes leren je kind om zich te richten naar anderen en rekening met hen te houden.

Emotie

Sommige kinderen vinden het moeilijk om van de ouders gescheiden te worden. Maar ook dat moeten ze leren.

  • Laat eens een keer een goede bekende thuis oppassen als je bijvoorbeeld een avondje uit gaat.
  • Laat je kind eens uit logeren gaan bij bijvoorbeeld opa en oma. Het is dan in een vertrouwde omgeving, maar nu eens zonder de ouders.
  • Voor je kind wordt de stap naar de peuterspeelzaal of basisschool al een stuk gemakkelijker als het merkt dat andere volwassenen voor hem/haar kunnen zorgen.
  • Nodig af en toe eens andere kinderen uit om te komen spelen, maar laat je kind ook bij een ander spelen.
  • Soms heeft je kind een humeurige periode. Ga hier rustig mee om, blijf positief en moedig het aan om iets leuks te doen.
  • Praat vrijblijvend met je kind over wat het heeft meegemaakt. Door vragen te stellen kun je meestal goed achterhalen wat je graag weten wilt.
  • Zorg voor rust en regelmaat in het leven van je kind. Dat kan onder andere door het bieden van voldoende vermaak, voldoende aandacht, op tijd eten en drinken en een goede slaapgewoonte.

Afscheid nemen

Houd het kort

Sommige kinderen kunnen maar moeilijk afscheid nemen van de ouder die hen naar school brengt. Ook voor ouders is het soms niet gemakkelijk hiermee om te gaan. Het beste is, om het kind op het stoeltje te zetten, één kusje te geven en dan weg te gaan. De leerkracht vangt het kind wel op. En meestal gaat het huilen over zodra de ouder uit het zicht is.

  • Bereid je kind thuis al voor: “ik geef je straks één kusje en dan ga ik echt weg.” Dat is voor je kind in het begin misschien nog even moeilijk, maar je zult merken dat het eventuele verdriet snel overgaat.
  • Herhaal dagelijks dit ritueel, tot je vanzelf merkt dat het niet meer nodig is.
  • Ga altijd op tijd naar school. Het is gemakkelijker afscheid nemen als de klas nog niet vol is.
« Oudere berichten Recent Entries »